Verander de achtergrondkleur
A cause
de
l'hygiène...
![]()
![]()
Gefriemel, gefrutsel,
'je t'aime'
![]()
Een mooie meid op
een fiets...
![]()
Nieuw woord: 'les crottins...'
![]()
Keurig in het pak,
met stropdas...
![]()
![]()
Het geknal van jachtgeweren wedijvert met het gelui van de kerkklokken. Zondag. Het wordt vandaag een beroerde dag voor le gibier, het wild: het jachtseizoen is geopend.
Het is koud, maar mooi weer. Kerkje en huizen aan mijn voeten, zo ver het oog reikt glooiend land met frisgroene en gele kleuren, een mooi uitzicht. Ik zou me volmaakt gelukkig voelen als we straks niet weer die ellendig gladde wegen op zouden moeten. Saint Pal de Chalençon heet het plaatsje waar we nu bivakkeren, de heilige Pal van Chalençon. Nooit van gehoord. Nu zijn er meer heiligen van wie ik nog nooit heb gehoord, dus dat zegt niets. Chalençon staat niet in het woordenboek. Pal wel: 'spits toelopende paal'. 't Is bijna Nederlands. 'Geef me die pal eens an.'
En dan is het opeens al weer bijna avond. Chomelix, negenhonderd meter hoog, een kleine zes uur gaans vanaf St. Pal. Toch maar twintig kilometer. Het wegdek en de steile côtes in aanmerking nemend nog niet eens zo gek. Zes mannen uit het café van Chomelix begeleiden ons naar het jeu de boules-terrein. Gras voor twee dagen. Morgen rustdag, besluit ik. 'Het veld is van de gemeente. Als iemand wat te zeggen heeft, trek je daar dan maar niets van aan', zegt een van de mannen. Op mijn vraag of het niet verstandig is de burgemeester om toestemming te vragen antwoordt hij lachend: 'Dat is niet nodig, we zijn collega's.' Honderd meter verderop is een fontein. Leuk voor een foto als Rianne eruit drinkt.
In gedachten ga ik terug naar de ochtend, naar Saint Pal. Misschien heb ik de heilige Pal beledigd met mijn profane toespeling op zijn naam en moet ik het navolgende incident als een terechtwijzing zien. Uitgezwaaid door de beheerder rijden we de camping af. Zoals voorspeld is de klim naar Craponne sur Arzon geen kattenpis. Rianne heeft twee pauzes nodig om de berg op te komen. Op een braakliggend terrein voor Craponne zet ik haar aan de tuier. Ze is bezweet, er staat een gure wind, ik leg haar een dek op. Als uit het niets doemt plotseling van achteren een auto op. Er loopt een onverhard pad, het was me niet opgevallen. Rianne schrikt en gaat ervandoor. De pin van de tuier vliegt door de lucht. Ik krijs: 'Rianne!!!' Ze stopt, kijkt om, ziet mij en de auto en blijft staan. Ze loopt kalm mee terug. Goed dat die pin, die 'pal' - een spits toelopend ijzeren paaltje - niet al te vast in de grond zat. Ze had haar nek kunnen breken. Zou Saint Pal...? Hoe het ook zij, hij houdt in elk geval van paarden. Dus vergeef ik het hem...
De zware klim tussen Craponne en Chomelix eindigde op een schitterend plateau met reusachtige naaldbomen. Ik keek mijn ogen uit. Koud was het wel. Ik heb mijn winterjas aan. Het heeft hier de afgelopen twee nachten gevroren.
(10/9) We hebben er nu zo'n duizend kilometer op zitten, achthonderdvijftig met de hoefijzers van de hoefsmid uit het Brabantse Berlicum. Over dertig kilometer zijn we in Le Puy, vandaag nog in Chomelix. Ik breng de dag door met kilometers tellen op de kaart, morrelen aan het deksel van een bankje dat niet goed sluit, lezen, opruimen en niksdoen. In de bartabac koop ik rookwaar, marsen, nutsen, kauwgom, bestel een koffie met cognac en blader in een tijdschrift. Moord, doodslag en bloot. Ik wandel met Rianne door het dorp en laat haar drinken uit de fontein. Ik zet de kar uit de wind in de zon en leg Floppie vast aan een bank op de boulesbaan. Ook uit de wind en in de zon. Ze vindt het prima zo.
Een oude baas van achtenzeventig komt 'buurten' en vertelt over vroeger. Hij was wijnhandelaar. Chomelix telde toen duizend, elfhonderd inwoners. Nu nauwelijks vierhonderd. Allemaal oude mensen. De jongeren trekken naar de stad. Luxe, een goed inkomen, dat trekt. 'Toch maakt geld niet gelukkig.' Ik knik bevestigend. Een vrouw van middelbare leeftijd komt me aardappels en sperziebonen brengen. In haar tuin naast de boulesbaan staat ook nog sla. 'Pak maar wat je kunt gebruiken.' Voor zichzelf en haar vader heeft ze genoeg. 'Bovendien gaat het vannacht weer vriezen.'
Om acht uur lig ik met een boek in de slaapzak: 'Pygmalion in de sneeuw'.
(11/9) In een kil zonnetje, op een picknickplaats vlak voor St. Paulien, zo'n vijftien kilometer voor Le Puy, geniet ik van het magnifieke uitzicht. Er is nauwelijks verkeer. Twee vrouwen spannen roodwit geblokt band over de weg en jagen koeien naar een wei aan de overkant.
De hoop na Craponne af te zijn van de steile côtes is de bodem ingeslagen. De berg naar Bellevue la Montagne was hevig, de afdaling naar le Puy eindeloos. Hier aangekomen houdt een behulpzame Fransman Rianne in de gaten als ik een supermarkt inga. Hij is blij een fjord te zien. Hij heeft negen jaar in Noorwegen gewoond, waar het fjordenpaard oorspronkelijk vandaan komt. Nu woont hij in de Pyreneeën, wil een hengst en een merrie kopen om te fokken en op het land te laten werken. Zijn oma staat erbij en luistert. Als ze hun weg vervolgen, geeft ze me een half zoet brood.
Vijfhonderd meter verderop is de camping. Voor het eerst hoor ik 'nee' zeggen. 'A cause de l'hygiène; les crottins'. Hoezo hygiène? Paarden zijn schoner dan mensen en die paar 'crottins' ruim ik wel op. De beheerder wijst me op het campingreglement. Daar kan hij niets aan veranderen. 'De burgmeester wel', zeg ik. 'Die ligt in het ziekenhuis', zegt hij.
Ik vraag hem de nu hoogst verantwoordelijke te bellen. 'Zeg maar dat een Nederlandse journalist een reportage komt maken over de gastvrijheid in Le Puy.' Hij doet het ook nog, het antwoord blijft nee. Tandenknarsend vertrek ik. Le Puy door, een steile helling op. Op een parkeerplaats links van de weg stop ik. Half acht, Rianne is aan rust toe. Er groeit nauwelijks iets eetbaars, auto's razen voorbij. Een gearmd stel loopt de parkeerplaats op. 'Est-ce que vous savez...' Het geluk is met ons. De ouders van het meisje wonen op de berg loodrecht boven de parkeerplaats. Die hebben buren en die buren zijn kennissen van de boer die vlakbij haar ouderlijk huis een weitje heeft.
Rianne mag erin. Voor de kar is plaats op de inrit naar de garage. Horizontaal, dat slaapt wel zo prettig.
(13/9) Gisteren was ik te moe om nog een pen vast te houden. De dag verliep als volgt: Na een stevig klimpartij laten we Le Puy achter ons. Elf kilometer voor Pradelles staan twee lifters. Bernard, een stevige door en door gebruinde knaap uit Perpignan en Benois, een zwartgelokte, magere slungel uit het Franse Nergenshuizen. L'autostop wil niet lukken. Dan maar een 'chevalstop'. Ze leggen hun rugzakken in de kar en wandelen mee.
Op aanraden van een ruiter die ik 's ochtends ben tegengekomen, nemen we in Le Sauvetat een onverharde weg. Hobbel de bobbel, de kar bewijst zijn stevige constructie. Spiegelgladde C-wegen volgen, dan weer een onverharde. De weg wordt steeds rauwer, we ontwijken de grootste keien. Voor een steile afdaling kruip ik op de bok en zet me schrap. Dit wordt wildwest. We bolderen naar beneden. Floppie ziet het niet meer zitten, ze peert hem in tegenovergestelde richting. Bernard en Benois rennen achter haar aan.
Wat een kerels! Ze werken zich in het zweet met duwen en tegenhouden van de kar. Rianne laat zien dat ze tot meer in staat is dan ik voor mogelijk hield. Na een laatste steile helling te hebben overwonnen geeft ze er, trillend van inspanning, de brui aan. We bevinden ons op een klein plateau. Terwijl ik Rianne spons en droog boen met mijn beste handdoek sprokkelen Bernard en Benois hout en ontsteken een kampvuur. Dek op, aan de tuier, eten is er genoeg. Ik zorg voor de pot: piepers, boontjes, uien, tomaten, brood en wijn. Koffie met zoet brood van de oma uit Le Puy na.
Bernard, zo vertelt hij, is bohémien, zwerver. Hij heeft welgeteld veertig landen aangedaan. Werk, zoals het zich aandient, is er overal. Hij en Benois, die sedert kort met hem meetrekt, zijn op weg naar de druivenpluk. Dik achthonderd franc per week plus kost en inwoning. Als we gaan slapen gaan de mannen bij het kampvuur letterlijk onder zeil.
De ochtend begint met koffie, brood, jam en honing. Na een uur zijn we in Pradelles. Rianne drinkt uit de dorpsfontein, wij nemen een glas op het terras van het dorpscafé. Met z'n drieën op de bok dalen we af naar Langogne. Koffie, brood met chocolade en 'bon voyage!' De heren gaan richting Mende.
Om op de plek te komen waar we nu zitten, zes kilometer voor La Bastide, moeten we een riviertje door. Rianne voelt er niets voor. Na een dag als die van gisteren deins ik nergens meer voor terug. Rianne weigert, ik houd aan. Ze stapt het water in, stopt, wil terug. Een klap met de leidsels op haar kont brengt haar op andere gedachten. Met een vaartje sleurt ze de kar naar de overkant. Alweer een ervaring rijker. Ik laat haar vrij rondlopen. Een oude man komt op bezoek. Zo te horen heeft hij een spraakgebrek. Hij heeft een gat in zijn schedel. Ik moet voelen waar. Half zittend in de kar brabbelt hij en kijkt begerig naar mijn aperitief. Spraakgebrek, of ladderzat? Ik bied hem niets aan. Terwijl ik de inhoud van een blik cassoulet opwarm, een ragout van witte bonen en vlees, kletst hij me de oren van het hoofd en geeft me geregeld een klap tegen de benen. Dan reikt hij naar mijn glas, maar durft niet door te zetten. Rianne is het gebeuzel blijkbaar beu en sjokt een holle weg af. Geërgerd beveel ik haar te stoppen. Fout! Een fjord is geen hond die zich laat bevelen. Een vriendelijk verzoek wordt in overweging genomen. Het antwoord is een drafje. Ik zet de achtervolging in. 'Comprendere!' roept de man me na. 'Begrepen!' Hij is verdwenen als ik met Rianne terugkom.
(14/9) In de middagpauze neem ik een kijkje in de middeleeuwse kerk van Prévenchères. Ik vraag Onze Lieve Heer wat aan het gladde wegdek te doen. Hij laat het regenen; het wegdek op de lange, langzame klim naar Villefort wordt er stroever door. Op het plateau is het ongelooflijk mooi. Rotsen, hoogten en ravijnen, velden paarsgekleurde heide, verschoten groen. Groen noch heide kunnen Rianne bekoren. Ze is beter eten gewend. Borden aan de wegkant verwijzen naar twee campings. Ik vrees de diepte in te moeten en rij door. 'Camping à la ferme' wordt aangegeven, dat lijkt me wel wat, kamperen bij de boer. Toch de diepte in, Villefort ligt nu eenmaal in een dal. Het is opgehouden met regenen, het wegdek is glad als voorheen. Rianne glibbert kalm de helling af naar het dorp. Op de camping krijgt ze hooi. Twee meisjes uit Brussel, die hier veertien dagen hebben vertoefd, maken foto's. Ze zullen er een naar mijn thuisadres sturen.
Van de acht uur die we vandaag hebben getrokken heb ik er vier meegelopen. Mijn voeten branden en stinken alsof ik ze in geen veertien dagen heb gewassen.