Met fjordenpaard en huifkar
reed hij in ruim drie maanden op en neer naar Zuid-Frankrijk:
Peter Stalmeier, destijds journalist, thans beeldend kunstenaar
en vertolker van zijn eigen sprookjes. Wat, in het bijzonder wie
hij op zijn 2500 kilometer lange weg tegenkwam, noteerde hij in
een dagboek. Dat verdween na terugkomst in een bureaulade .
Jaren later werkte hij het uit.
Onder het motto ‘een goed verhaal is nooit weg’ publiceerde een
regionaal nieuwsblad het verslag in 2001. De vele enthousiaste
reacties hebben er toe geleid dat het nu ook op Internet staat.
***
Wat is het leven mooi
Vrijdagmorgen, bijna half elf. 3 augustus als ik me niet vergis.
Ik rol mijn eerste sigaret. Vroeg voor mijn doen. Ik ben dan ook
helemaal uit mijn gewone doen. Met de kippen op stok, voor dag
en dauw uit de veren, dat is nieuw voor mij, notoire nachtbraker
als ik ben. Begint de natuur mij nu al haar wetten voor te
schrijven?
Drie dagen ben ik nu onderweg. Met huifkar, getrokken door mijn
twaalfjarig fjordenpaard Rianne, en Floppie, mijn acht jaar oude
cocker spaniel. Voordat de details door de zeef van mijn
geheugen vallen, maak ik de eerste notities in mijn dagboek.
De eerste dag was nauwelijks een halve op de lange weg die voor
mij ligt. Voordat ik de kater van de afscheidsborrel van de
avond tevoren heb verwerkt en voor de zoveelste keer heb
gecontroleerd of ik nu echt alles bij me heb wat ik onderweg
nodig kan hebben is het twaalf uur door. Dan is het tijd voor
een boterham en nog een kop koffie. Waarom zou ik me haasten? Ik
heb drie maanden de tijd. Bijtanken, alle sores van me
afschudden en daarna fris en monter terug naar de dagelijkse
arbeid.
Rianne heeft er zin in. Ze springt meteen in draf.
Mijn eerste stop is de manege van Hans en Mariska in Heesch. Een
babbeltje, een kop koffie en een laatste check van de tuigage
van mijn aanspanning is de bedoeling. Is alles in orde, heb ik
niets over het hoofd gezien? Hans knikt goedkeurend. Tijd voor
babbelen en koffie is er niet. Hij moet als de gesmeerde bliksem
met een paardje dat koliek heeft naar Utrecht. Ik vervolg mijn
tocht. Trippeltrappeltrippeltrap, wat is het leven mooi.
Tegen de avond arriveer ik bij een boerderij even voorbij
Vorstenbosch. Of ik kan overnachten, vraag ik. De boer kijkt me
wantrouwend aan. Een zwerver, lees ik in zijn ogen. Die kun je
beter van het erf houden. Voordat hij nee kan zeggen arriveert
zijn zoon op een tractor, een uit de kluiten gewassen jongeman
die mij met een royale glimlach begroet. 'Vraag maar aan hem',
zegt de boer. 'Zet haar maar in de wei; het gras hier aan de
kant is niks', zegt de zoon en geeft gas.
Brabantse gastvrijheid, ik had erop gerekend. Terwijl Rianne
zich tegoed doet aan het malse gras kook ik mijn potje. Daarna
werp ik mij op de herinrichting van de huifkar. Wat 'n zootje!
Te weinig opbergruimte of toch te veel meegenomen? Zo goed en zo
kwaad als het kan schep ik enige orde in de chaos en rol het
noppenmatras uit. Klaar voor de nacht.
Ik voel me een beetje verloren. Geen radio, geen tv, geen cv als
het kil wordt in huis, geen badkamer, geen wc, een uiterst
primitieve behuizing. Ik ben een cultuurmens, geen natuurmens.
Als dat maar goed gaat. 'Vivre moins pour vivre plus' is mijn
parool. Mooi gezegd. Ik las het ergens. In welk boek stond het
ook al weer? Hoe zeg je het in het Nederlands? Met minder
comfort meer genieten van het leven? Met minder meer mans, dat
lijkt me een aardige vertaling.
Na een goede nachtrust, uitgebreid ontbijt en toilet begin ik
opgewekt aan de tweede dag van mijn huifkartocht. Mijn tocht
naar nergens. Dat ligt ergens in Zuid-Frankrijk. Die richting ga
ik althans uit. Hoewel het geen reisdoel is, is er een adres
waar ik van plan ben te gaan 'buurten'. Bij mijn ondernemende
vriendin Marie, die zich met haar nieuwe vriend Henri in het
campingwezen heeft gestort. Villefort heet de plaats die er een
stukje boven ligt, een speldenknop aan de rand van de Cévennes.
Met behulp van IGN France-kaarten (Institut Géographique
National) vind ik die wel. Schaal één op honderdduizend; daar
staat zowat iedere grasspriet op. Naar schatting zit ik er nu
nog zo'n twaalfhonderd kilometer vanaf. Dat lijkt niet alleen
erg ver, met een snelheid van vijf kilometer per uur is het dat
ook. Afijn, we zien wel hoe ver we komen.
Manege v.d. Oetelaar in Schijndel is vandaag het eindpunt.
Gastvrije mensen. Ik heb er al eens gelogeerd toen ik samen met
een vriendin een trektocht door Brabant maakte. Een weekje in
het zadel op gehuurde fjorden.
Het welkom is allerhartelijkst. Ik vraag vader Dorus een
deskundige blik te werpen op de hoefijzers. Net wat ik dacht, ze
staan op breken. Kort voor mijn vertrek had de hoefsmid ze nog
gecontroleerd. 'Daar kom je nog een heel eind mee', zei hij. Een
vakman spreek je niet tegen. Maar wat verstaat hij onder 'een
heel eind'?
Na vijftien dubbeltjes in de telefoonautomaat weet ik dat bijna
alle hoefsmeden in de regio op vakantie zijn. Van Veghel uit
Berlicum heeft ook vakantie, maar hij belooft de volgende
ochtend om half negen te komen.
Praten over paarden met vader Dorus vult de avond. Ik beken dat
ik nauwelijks kaas heb gegeten van aangespannen rijden. 'Dat
leer je onderweg wel', zegt hij bemoedigend.
De volgende ochtend regent het. Rillend zit ik op de bok. Trui
aan, sjaal om, nog koud. Zomer in kikkerland. In elk geval heeft
Rianne nu geen last van bloedzuigende platkezen: dazen.
Via Sint Oedenrode, Son en Breugel naar Eindhoven. Stap, vijf
kilometer per uur. Zes misschien, Rianne is geen slome. Ze wil
niets liever dan draven, maar dat is te vermoeiend. Ze heeft,
net als ik, nauwelijks conditie opgebouwd.
Eerst rijden we op een dubbelbreed fietspad, dan, vanaf 'Rooi',
op de parallelweg naast de autoweg. Beide racebanen voor
snelverkeer. Zelfs buschauffeurs houden geen rekening met mij.
'Schorem!' roep ik. Niemand die het hoort. Over de hoefijzers
hoef ik me voorlopig geen zorgen te maken. 'Daar kun je duizend
kilometer mee vooruit', heeft Van Veghel gezegd. Een vakman, mèt
verstand van het beslaan van tuigpaarden. In elk ijzer heeft hij
een aantal keiharde stiften gezet. Widia, een samentrekking van
het Duitse 'Wie Diamant', een gesinterd metaal-carbide, hard als
diamant. Het wordt ook gebruikt in de punt van steenboren.
In Eindhoven verrijd ik me en kom terecht bij een lap groen,
grenzend aan de wijk Prinsejagt. 'n Groene long, uitzicht op
volkstuintjes, veel gras voor Rianne die de nacht doorbrengt aan
de tuier, een ketting van een meter of acht met een halsband.
De dag begint zonnig. 'De Bilt' voorspelt regen, geen prettig
vooruitzicht. Floppie, mijn cocker spaniel, eet gras en leegt
even later haar maag. Ik zoek een plekje voor mijn ochtendbolus.
Poepen in de vrije natuur, 't is even wennen.
Rond half zeven arriveren we bij een camping even voor Schaft.
'n Weitje met kniehoog gras voor Rianne, de huifkar tussen de
tenten. Kinderen vliegen als dazen erop af. De zesjarige
Elzemarie is niet weg te slaan. Brutaaltje. Armen over elkaar en
een blik van een-goeie-die-me-eruit-krijgt posteert ze zich in
de kar. Haar huis! Rond negenen komt haar moeder mij van haar
verlossen.
(5/8) Drie kinderen op de bok tot aan de bebouwde kom van
Schaft. Moeders pikken ze op met de fiets en rijden terug naar
de camping. Nu volgt een mooie route via onverharde wegen door
een bosrijk gebied.
Langs de kant van de weg staat een paal met jaartallen erop,
goudkleurig. De grenspaal, vermoed ik. Anderhalf uur later zijn
we in het Belgische Achel. Even een boodschap doen in het
plaatselijke supermarktje. Kaas moet ik hebben, en wijn. Rianne
staat te dutten. Handrem erop, blok voor het linkerachterwiel.
Safety first!
Ik kuier de winkel in. Dan hoor ik hoefgetrappel. Mooi! Twee
gitzwarte Friezen voor een koets, maar... waar is de huifkar? Ik
ren naar buiten en zie Rianne in een pittige draf de weg
vervolgen. Ik schop mijn klompschoenen uit en maak de sprint van
mijn leven, begeleid door woedende kreten van de koetsiers. Een
wijst met een vinger naar zijn voorhoofd. De ander roept:
'Levensgevaarlijk!' En iets als 'dat het eronder moet!' Wat waar
onder?
Lieve God, wat een stommititeit! Blind erop vertrouwen dat
Rianne zal dutten tot ik terugkom en zich, zoals gewoonlijk,
niets van alle verkeer zal aantrekken. Erop rekenen dat ze de
kar in elk geval niet door de rem zal kunnen heentrekken. En zo
ja, een klein stukje misschien, dan ligt er nog een blok voor
het wiel. Wie rekent er nu op een passerende koets met paarden?
(Gedurende mijn tocht zal ik er niet een meer tegengekomen). Wie
kan bedenken dat 'madam' daarvoor op de vlucht gaat? Ik niet!
Langzaam maar zeker haal ik de kar in. Het lijkt wel of er
überhaupt geen rem op zit. Wat een kracht heeft dat dier! Het
wielblok, vastgebonden aan de achterklep, danst van links naar
rechts. De in een lus op de rug gebonden leidsels liggen nog op
hun plaats. Eén ruk en ze zijn los. Nu ben ík weer de baas.
Rianne laat zich gewillig stoppen; ze trilt over haar hele lijf.
De neiging haar uit te foeteren onderdruk ik. 'Niet door geweld
en kracht, maar met geduld en zacht wordt resultaat verkregen',
heb ik geleerd. En als er al gefoeterd moet worden, dan op de
eerste plaats op mezelf. Ik strijk met een hand over de hals tot
het dier tot rust is gekomen. Daarna sjokken we terug naar de
winkel. Ik doe haar het stalhalster om, bind haar vast aan een
lantaarnpaal, snoer de handrem aan met een leren riem en zet het
houten blok weer voor het wiel. Nu kan ze alleen nog de lucht
in. Denk ik, maar ik ben er niet zeker van. Ik vind mijn
klompschoenen terug en ga de winkel weer in. Het is druk
geworden. Ik durf niet te wachten op mijn beurt. Dan maar geen
wijn en kaas.
Rianne is sloom. 't Is warm, de zon brandt. Gelukkig kruipt er
af en toe een wolk voor. Na een klein uur zie ik een stukje gras
bij een betonnen lantaarnpaal. Ik zet Rianne eraan vast met de
ketting van de tuier. Safety first... Even rust. De schrik
verwerken die me beving toen Rianne het hazenpad koos. Ik roep
mezelf uit tot 'meester oen' en zoek troost in een pilsje.
De rem, bedenk ik, werkt niet goed. Blokkeert niet als ik hem
strak aantrek, bromt protesterend bij het afremmen. Welke
onaangename verrassingen staan me nog meer te wachten? Ik hoef
niet lang te wachten. Ik ontdek een schaafwondje op de
ribbenkast van Rianne, vlak achter het schoftje. De riem waarin
de burrie hangt, 'lichtoog' in het vakjargon, schuift over de
huid. Of Rianne, die met haar naar schatting vijfhonderd kilo te
dik is, moet afslanken of de ijzeren draagarmen van de burrie
moeten verder uit elkaar. Ik trek en duw met handen en voeten;
de stangen veren terug als elastiek. Wat nu? Ik kan hier niet
overnachten. Inspannen en doorsukkelen, er zit niets anders op.
We naderen een eikenbos. Dat betekent dazen. Even later vallen
ze massaal aan. Uit een wegcafé nadert een man die
belangstellend de aanspanning bekijkt. Z'n dochter heeft een
pony, hij is van plan een huifkar te bouwen. Of hij verstand
heeft van aangespannen rijden, vraag ik. Dat heeft hij. Ik wijs
hem op het schaafwondje. 'De stangen van de burrie moeten verder
uit elkaar.' Ja, maar hoe? Een eind verderop is een
picknickplaats. De in beton vastgezette tafel gebruik ik als
workmate. Ik trek tot ik een ons weeg. Zeven centimeter, verder
kom ik niet. Net genoeg, zo blijkt later. Ik sop de hals van
Rianne in met spul tegen de dazen, was het schaafwondje uit met
soda en spuit er desinfecterend spul op. De lelijke, blauwige
vlek zal mij de komende weken dagelijks eraan herinneren hoe
kwetsbaar de pony is. Door schade en schande wordt men wijs.
Hoop ik.
Tussen Kaulille en Grote Brogel land ik aan bij manege
Breughelhoeve. Avond al, half acht. Rianne mag in een weitje
naast de buitenbak. Het gras staat hoog. De manegepaarden staan
binnen. 'Buiten worden ze gek van de dazen.' (Een geluk voor
Rianne, die er met haar dikke huid minder last van heeft en zich
ongans vreet.) 'Alleen een vliegendeken helpt', zegt de
manegebaas. Zijn vrouw komt erbij staan. 'Achthonderd franc',
meent ze. 'Duur!' Zo'n vijf tientjes, becijfer ik. Valt wel mee.
Althans als je, zoals ik, er maar één nodig hebt.
Genietend van de mooie avond sla ik aan het kokkerellen. Handig,
dat tweepits gasstel. Ik zie mijn vader nog stoeien met een
primus, een petroleumvergasser. Veel rook, veel stank,
steekvlammen. En als het ding het eindelijk deed, hield het
ermee op nog voor de piepers gaar waren. Toen was kamperen nog
kreperen. Puree-uit-een-pakje, een blik boontjes, twee gebakken
eieren. In een mum van tijd is het klaar. Het oog is groter dan
de maag, Floppie eet met smaak de rest op.
Ik kruip in mijn slaapzak. Voor het eerst vind ik de tijd en de
rust om wat te lezen: 'Zwervend onder de huif', een reisverslag
van drie jongemannen die dertien jaar geleden de geordende
maatschappij de rug toekeerden. Avonturen en avontuurtjes. Leuk
voor de avonduurtjes.
***
Wat is geluk?
Rianne is aan rust toe. We strijken neer op een parkeerterrein
in Meeuwen. In een hoekje staat wat gras en een appelboom.
Rianne smult van het afgevallen fruit. Maat houden kent ze niet,
ik kort de ketting in.
Ik geef me over aan navelstaren.
Waar ben ik eigenlijk mee bezig? Vijf kilometer per uur, auto's
sjezen met griezelig hoge snelheid langs me heen. Bij elk stukje
bos vallen de dazen aan. Grote, kostbare huizen, waar geen leven
valt te bespeuren, markeren de route. Weiden met koeien, soms
paarden, maïsvelden, een schommelende paardenkont. En nu,
terwijl ik mijn gedachten opschrijf, begint het te onweren.
Vette regendruppels slaan nijdig op de huif. Ik zit droog,
bekijk het maar. Rianne zet haar gespierde achterhand tegen de
wind en laat Gods water geduldig over zich heenlopen. Floppie
ligt buiten, hopelijk onder de kar. Anders zit ik straks met een
kletsnatte hond in de kar. Natte slaapzak, nat matras. Brrr.
Waartoe zijn wij op aarde? Rianne om te vreten en te werken,
twee dingen waar ze lol in heeft. Floppie om te slapen en te
eten. Af en toe een knuffel en het geluk is volmaakt. En hoe zit
het met de mens? Met mij? Gelukkig de mens die geen tijd heeft
daarover te peinzen. Werken is het devies. Voor het dagelijkse
brood. Voor een mooie auto, een caravan, een nieuwe keuken, een
parketvloer, een bankstel, een stereotoren, een eigen huis, een
tweede auto, een buitenhuisje, een vakantie naar Japan, naar
Indonesië. O, wat zijn we geslaagd in het leven. O, wat zijn we
gelukkig. Gelukkig? Wat is geluk?
De onweersbui is weggetrokken. Rianne drinkt uit een gele plas
water en begint te grazen. Ze geeuwt. De zon komt tevoorschijn.
Even maar. Een nieuwe bui breekt los. Ik hijs me in een
regenpak. Inspannen en vooruit met de kar. Positief blijven
denken. Een groenstrook voor het Jeugdparadijs bij Opglabbeek -
camping, speeltuin, dierenpark - wordt de overnachtingplaats.
(8/8) Tien jaar is ze. Gertie. Blauwe ogen, sproetjes rond haar
neus. Ze mist een stukje van haar rechteroorlel. 'Wat schrijft u
op?' vraagt ze. Mooi, dat Vlaamse accent.
Het is ochtend. Rianne is uitgerust en snuffelt rond de kar. Ze
hapt in de vuilniszak en gaat ermee vandoor. Gertie giert het
uit van het lachen. Kijk, dat is geluk.
We zitten vlak voor Tongeren. Een mooie wei met uitzicht op
enkele armelijke arbeidershuisjes. Wat ik opschreef, vroeg
Gertie. Dat het gisteren een vermoeiende dag was. Heuvel op,
heuvel af. Ik bij een lange klim Rianne dikwijls laat rusten.
Blok achter het wiel en uitpuffen maar.
Tijdens zo'n rustpauze stopte een witte Mercedes. De bestuurder
herinnerde zich twee jaar geleden zo'n zelfde aanspanning
voorbij te hebben zien rijden. Een tip: na de Citroengarage
rechtsaf, na veertig meter een driesprong van landbouw-wegen.
Daar is plek is voor paard en kar.
Twee jaar geleden misschien nog wel. Nu lag er puin. Een vrijend
paartje gaf een betere tip. Zo belandden we in de wei bij de
arbeidershuisjes, bewoond door gastvrije mensen.
Vlak voor mijn vertrek mikt Gerties oma mijn in een emmer met
sop staande vuile was nog even in de wasmachine. Spoelen,
centrifugeren en klaar is kees. Ik span waslijnen onder de huif.
Een nieuwe dag. Op naar weet-ik-veel. Crisnée, bij Amay de Meuse
over zegt de kaart. Gertie, haar mama en oma zwaaien me uit. Ze
had mee gewild, de kleine meid. Welke grietepiet van tien lentes
zou dat niet willen?
Trippeltrap, daar gaat-ie weer.
Tussen Ternawe en Jehay staat een kasteel van een boerderij. Ik
rijd eraan voorbij. Honderd meter verderop bedenk ik me. De
avond valt, 't wordt al donker. Waarom niet geprobeerd? Ik keer
om. Uit een boerenwoning vlak voor de oprit naar het 'kasteel'
komt een oude man aangelopen. Ik vraag hem of ik kans maak. Hij
schudt nee. Maar ik kan de kar naast de koeienstal op zijn erf
zetten en het paard in de wei. Dat valt weer eens een keer niet
tegen.
Aardige man, een echte opa. En nieuwsgierig dat hij is! Hij zit
met zijn neus op alles wat ik doe. 'Du café?' vraagt hij, als ik
begin te rommelen in de huifkar. Ik zit in Walenland; van nu af
aan zal ik Frans moeten spreken. Nee, geen koffie, zeg ik, eerst
eten. Ik zet een pannetje met zilvervliesrijst op. Veertig
minuten zachtjes koken. Daar heeft opa nog nooit van gehoord.
Oma, dochter Paulette, echtgenoot Alain plus op bezoek zijnde
kennissen worden erbij gehaald om dit fenomeen te aanschouwen.
Opa's mond valt open van verbazing als ik een strooipotje met
peper, zout en paprikapoeder voor de dag haal. Wat ik al niet
bij me heb!
Opa's nieuwsgierigheid irriteert me niet, ik vind het komisch,
gezellig. Dochter Paulette is de vriendelijkheid zelve. 'Si tu
as besoin de quelque chose...' Nee, ik heb niets nodig.
Na de maaltijd kraken Alain, Paulette en ik een fles wijn en
twee flesjes bier. Ik versta de helft van wat ze zeggen. Kwart
over negen is het - hun - bedtijd. Om vijf uur is het weer dag.
Eerst de koeien en de varkens, dan gaat Alain naar de fabriek.
Opa zoekt om half tien zijn bed op. Pillen om te slapen. Geen
drank, niet roken. 'La tension!' Hoge bloeddruk. De ouderdom
komt met gebreken.
'Ik moet er niet aan denken', zeg ik. 'Jij bent nog jong', zegt
hij. Vergeleken met hem ben ik dat. Gebreken heb ik niet.
Althans geen lichamelijke. Diarree heb ik en ik lijd kou op de
bok als de wind door mijn kleren snijdt. Maar ondanks alle
trubbels en ongemakken voel ik me uitstekend. Vivre moins pour
vivre plus. Ik begin te snappen wat daarmee wordt bedoeld. Ik
poets mijn tanden en kruip in de slaapzak. Het is nog geen tien
uur.
(9/8) 't Mist in St. Georges. Zo heet de plaats waar ik
gisteravond neerstreek. Ik schrijf het adres op en beloof een
kaart te sturen. Vroeg vertrekken was de bedoeling. 't Wordt
half twaalf. Babbelen met opa, samen ontbijten. Oma, zo doof als
een kwartel, karnt boter. Paulette breit op een machine. Ik vul
twee jerrycans van elk twintig liter met water; Rianne zal geen
dorst lijden. 'Bon voyage, au revoir!' Opa zwaait me uit.
Klimmen en dalen; reisdoel Strée, Ramelot...
Enkele kilometers voor Strée word ik opgewacht door een jongeman
in een oude Volvo. 'Als je een plek zoekt voor de nacht: Rue du
Centre 50.' Ik heb er drieëneenhalf uur opzitten. Te weinig voor
een dag. 'Ik kom in elk geval een kop koffie drinken', zeg ik.
Na een steile klim zijn we waar we moeten wezen.
Jean-Pierre heet hij, zijn vrouw Agnes, een pittige meid van om
en nabij de twintig. Ze zou mijn dochter kunnen zijn. 'C'est
vrai?' Ja, zo waar als ik hier zit. Nee, zo oud had ze me niet
geschat. Ze schakelt meteen over op 'vous'. Dat duurt maar even,
dan is het weer 'tu'.
Jean-Pierre is éducateur. Hij neemt kinderen onder zijn hoede
die met Justitie in aanraking zijn gekomen. De charmante manier
waarop hij met zijn vrouw omgaat verraadt zijn oorsprong:
Italië.
Na de koffie besluit ik Rianne en mijzelf een rustdag te gunnen.
Waarom niet? We zijn immers met vakantie. Rianne krijgt een
weitje bij de ouders van Jean-Pierre op een steenworp afstand
van de Rue du Centre. Ik spons de opgedroogde zweetplekken van
haar lijf en schuif even later aan aan de tafel die Agnes heeft
gedekt. 'We eten maar één keer per week vlees', zegt
Jean-Pierre. 'Volgens Rudolf Steiner staat hij/zij die veel
vlees eet dichtbij de aarde. Dierlijk. De geest wordt gevoed met
matigheid.'
Het is een mooie dag. Er wordt veel gepraat en onmatig
gedronken. Wijn en Grand Cru, zwaar bier.
Jean-Pierre heeft een droom: een huifkartocht maken zoals ik dat
doe. Met Agnes en een vriend. Voor de gezelligheid zullen ze
muziekinstrumenten meenemen. Jean-Pierre een accordeon, Agnes
haar stem en een viool en de vriend een gitaar. Agnes denkt aan
een tocht van een maand. Jean-Pierre aarzelt. Wat moet hij doen
met zijn beschermelingen die hem dertigduizend franc per maand
opleveren? Wie verzorgt de plantjes in de kas in de tuin, waar
hij biologisch-dynamische groente kweekt? Honderdduizend franc
heeft hij voor die kas moeten neertellen. Daar koop je een
fjordenpaard en een huifkar voor!
Tot half tien in de avond wordt er doorgedroomd. Dan is het
bedtijd. Vindt Agnes, en wat zij vindt, is! Morgen is het vroeg
dag, legt ze uit. Eenmaal in de week gaat ze de taak verlichten
van een kennis die gezegend is met twee tweelingen. Sociaal
werk. Een zoen ten afscheid. 'Als jij opstaat, ben ik al weg.'
Ik neem een douche en werk mijn dagboek bij.
(10/8) Ontbijt om kwart over acht. Agnes is er nog. Er wordt
weinig gesproken. Nog een afscheidszoen. Jean-Pierre verrast me
bij mijn vertrek met twee flesjes Grand Cru en een kistje groene
tomaten. 'Tot ziens. In oktober misschien.'
Hij was graag meegegaan. Ik laat hem achter met zijn droom. Die
kan hij koesteren; de werkelijkheid is minder romantisch.
Het donkert als we het erf oprijden van een boerderij. De boerin
is alleen thuis en weigert me 'dus' een overnachtingplaats. Op
zoek naar een andere plek komen we een tractor tegen. Ik
glimlach naar de bestuurder en zeg: 'Je cherche un endroit pour
la nuit.'
'Une nuit?'
Ja, één nachtje.
'Vous êtes seul?'
Ja, ik ben in mijn uppie.
Dan kan ik meekomen.
We rijden het erf op waar ik zojuist ben weggestuurd. De boer
heeft een weitje voor Rianne. Een heel kleintje. 'Meer dan
genoeg voor haar', zegt hij. 'Ze is veel te dik.' Hij klimt op
zijn tractor. 'Water vind je in de stal. Ik zie je morgenvroeg
bij de koffie.'
Broem, weg is-ie.
Een vrouw alleen, ik snap het best. Goed dat ook ik alleen ben.
Een man alleen valt te behappen, zal de boer hebben gedacht. Ook
dat snap ik. Je zult maar opgezadeld worden met een kar vol
accordeon-, viool- en gitaarspelende avonturiers. Die zetten de
zaak op stelten. Daar zit geen boer op te wachten.
Rianne proest en schuurt haar kont tegen de huif. Ze heeft zes
uur hard werken achter de kiezen. Meestentijds heb ik met haar
meegelopen, dat scheelt tachtig kilo. We zitten nu vlak voor
Ciney. Auto's en nog eens auto's vanaf Les Avins. La grande
route, geen lol aan te beleven. Rianne poept als een koe. Te
veel gras. Ik heb haar onderweg hooi gegeven. Nu eet ze mijn
pannetje leeg, een restant preisoep met piepers. Ik drink Grand
Cru uit een kopje. In de struiken zie ik een lichtvlek. In die
vlek tekent zich een paardenhoofd af, tweemaal zo groot als dat
van Rianne. Begin ik te malen? Ik knijp mijn ogen dicht, kijk
weer. Hetzelfde hoofd. Had Jean-Pierre het niet over matigheid?
Boire moins pour vivre plus. Geniet maar drink met mate, luidt
de slogan in Nederland. Mijn blik dwaalt af naar het interieur
van de huifkar. Quel bordel! Quel désordre! Ofwel: wat een
zootje! Er zijn mensen die dat juist gezellig vinden, er een
vakantiegevoel aan ontlenen. Ik heb een hekel aan chaos, daar
word ik zelf chaotisch van. Ik besluit aan de lange zijden van
de kar bankjes te maken waarin ik de spullen kan opbergen. In
Sugny misschien. De petroleumlamp stinkt. Ik draai hem uit en
kruip in de slaapzak. De kar staat scheef. Mijn rechterbil
protesteert. Vivre moins...
***
Gefriemel,
gefrutsel, 'je t'aime'...
Van Emotinne via Ciney naar Celles, Payenne, Houyet tot
Mesnil-Eglise. De Ardennen. Dit zijn geen heuvels maar bergen.
Het serieuze werk in de tour. Rianne doet haar best. Voor de
spoorwegovergang in Houyet stapt een blijmoedige, ruim in het
vlees zittende man uit een veewagen. Hij zegt: 'Nederland heeft
twee paardjes geschonken aan gehandicapten in Sugny. Net zoiets
als die van jou.'
Ik had het gelezen in het blaadje van het fjordenstamboek. 'Ik
ga er een kijkje nemen', antwoord ik. Dat vindt hij puik.
Ik hoop dat ik Rianne niet teveel afpeiger. Bij de eerste rust
na twee uur trekken resp. tegenhouden van de kar plukt ze enkele
grassprieten en gaat liggen. Ook ik ga plat. Als ik opsta graast
ze. Ik bedenk dat als ik mijn conditie als maatstaf neem, Rianne
zich niet gauw zal overwerken. Naast overvloedig gras krijgt ze
nu 's morgens en 's avond een kilo paardenbrok: wie hard werkt
moet goed eten. Misschien verwen ik haar wel, ze is nog geen
gram afgevallen. Bergopwaarts loop ik naast haar, het zweet op
de rug net als zij. Ik moedig haar zacht pratend aan. Het helpt.
Ze trekt energieker en straalt tegelijkertijd rust uit. Floppie,
vastgebonden in de kar, jankt. Meewandelen kan nu niet. Ik leg
haar uit dat ze in een ravijn kan kukelen, of platgereden worden
door een passerende auto. Ze schijnt het niet te snappen. Ze
blijft tenminste onverdroten doorjammeren.
Na zes uur klimmen en dalen zit de dagtaak erop. Rianne is
doodop. Op de top van een lange klim stop ik voor een
alleenstaand huis. Er tegenover ligt een wei. Een vrouw komt
naderbij. De wei is niet van haar, maar ze adviseert me Rianne
en huifkar erin te rijden. 'En de boer?', vraag ik. Ze haalt
haar schouders op.
Na het uitspannen gaat Rianne meteen liggen. Ik doe haar de
halsband van de tuier om en sla de ijzeren pin, waaraan de
ketting kan ronddraaien zodat die niet opstropt, in de grond. Na
enige tijd komt ze overeind en begint te grazen. Ik geef haar
een portie brok, verzorg Floppie en dan mezelf.
Het is een kille avond. Het waait. Te koud voor Rianne, bedenk
ik. Ik laat mijn warme hap staan en leid haar naar een
windstille hoek onder bomen. Ze gaat door haar knieën en neemt
een gemakkelijke lighouding aan. Ik knauw met een hand in haar
manen. Ze snorkt tevreden. Soms is ze net een hond. Floppie
heeft mijn eten niet aangeraakt. Dat valt niet tegen.
(12/8) 'Mon cheval, tu as besoin de moi. Pourquoi j'ai besoin de
toi?'
Pascal. 35 jaar. Klein, gezet, ongelukkig. Ze heet geen Pascal,
haar vriend geen Philip. Twee willekeurig gekozen namen, omwille
van de privacy. Terug naar Pascal. Ze zei: Mijn paard, jij hebt
mij nodig. Waarom heb ik jou nodig?
Boerendochter, schrijft gedichten. 'Je veux la solitude avec les
bêtes et un enfant.' Ze wil leven in eenzaamheid, samen met
dieren en een eigen kind. Ze laat me haar dieren, paarden, zien
die in de buurt van haar ouderlijk huis in een wei staan.
Vanaf haar achttiende werkt ze in een manege. Haar baas is niet
op haar gesteld. Wie wel? Zelfs haar moeder houdt niet van haar.
Zegt ze. Ze zoekt troost in de fles, net als haar vader die zich
het graf heeft ingedronken. Zij haat 'de bourgeois die met hun
dikke, ongeoefende konten op de paardenruggen beuken'. Er is
meer dat ze haat. Eenmaal in gesprek schetst ze een leven
gekenmerkt door treurnis en onvervulde verlangens. Haar leven,
waarin naar ze hoopt spoedig verandering zal komen. Wie zal de
reddende engel zijn die haar uit haar eenzaamheid komt
verlossen? Wij, zij en ik, samen verder trekken met de huifkar,
dat lijkt haar wel iets. 'En Philip?' vraag ik. 'Ik hou van hem,
maar hij niet van mij. Hij houdt van mijn kookkunst.'
Ze is gescheiden en woont inmiddels drie jaar met hem samen.
Philip zag me staan op een parkeerplaats. Hij stapte uit zijn
auto en riep: ' J'ai un pâturain! Et une place pour votre
charette!' Plek voor paard en huifkar, blijer had hij me niet
kunnen maken.
Philip is leraar oude talen. Acht jaar geleden gaf hij de brui
aan het onderwijs en begon een meubelfabriek. Als hij mij
uitnodigt naar zijn wei te komen ben ik al een halve dag bezig
met het fabriceren van mijn eigen meubilair: bankjes in de kar.
Een doehetzelf heeft voor vierentwintighonderd franc hout,
spijkers en lijm geleverd. Op de parkeerplaats voor de winkel
leg ik de basis voor orde en netheid in de kar. Rianne kijkt
toe. Meer valt er voor haar niet te doen, op de parkeerplaats
ligt grint, er groeit slechts onkruid.
Het verblijf bij Philip en Pascal heeft veel weg van een gratis
vakantie in een hotel. Verse forellen, dikke biefstukken,
superieure wijn en Belgische bieren van vergelijkbare kwaliteit.
(13/8) Pascal komt me om half negen wekken. Ze is de tweede die
me uit mijn slaap haalt. Floppie joeg me er om zes uur uit door
Rianne af te blaffen die met een zak vuilnis was gaan slepen.
Met een houten kop sta ik op. De overdaad aan drank en spijs
waarmee we de dag van gisteren afsloten wreekt zich.
Het ontbijt bij Philip en Pascal wordt gelardeerd met gesprekken
over sociaal-economische kwesties: de werkloosheid, de werklozen
die dagelijks, elke dag op een ander uur, moeten 'doppen'
(stempelen) om zwartwerken te voorkomen, de EG.
Terug naar de kar, de bankjes afmaken. Hoewel ze volop kan
grazen kijkt Rianne weer toe. Ze steekt haar grote hoofd onder
de huif om mijn creatie te besnuffelen.
Philip komt me uitnodigen voor het souper. Ik word uitgebreid
voorgelicht over het gebruik van klinkers en medeklinkers in het
Grieks, Latijn en Nederlands. Vervolgens, nog uitgebreider, over
een zich al jaren voortslepend conflict met de buurman.
Strijdpunt is een poort die de een wel en de ander niet wil.
Pascal heeft een hoofdband gemaakt voor Rianne. Een rij katoenen
touwtjes moet haar ogen vrijwaren van vliegen. Ze geeft
adviezen: 1. Bergafwaarts altijd de rem gebruiken, zodat het
paard moet trekken, 2. Vermoeide paardenbenen insmeren met leem,
vermengd met azijn.
Met twee flesjes Chimay, een blik ananas, coeur d'artichoc en
een pak rijst keer ik terug naar de kar. Pascal begeleidt me. Ze
stort haar hart uit. Ik heb er al over verteld. Het wordt twee
uur.
(14/8) Philip komt me halen voor de koffie. Daarna gaan we met
zijn auto naar het postkantoor. Er liggen, post restante,
papieren van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees die
nodig zijn om Rianne over de Franse grens te krijgen; de uitslag
van de keuring, verplicht voor de export van vee. Ik heb er
onderweg over opgebeld. Geen infectueuze anemie, alles in orde.
Ambtelijk gedoe. Eerstens exporteer ik niets, tweedes zijn de
papieren niet meer geldig tegen de tijd dat ik bij de grens kom.
Met iemand die te paard dan wel per paard en kar de grens over
wil, houden de voorschriften geen rekening.
Klaar voor vertrek.
Ik geef voor de ogen van Philip een demonstratie van
onervarenheid in terreinrijden. De kar hotst en botst door de
hobbels en kuilen in de wei. Rianne schrikt en zet het op een
lopen. De kar dreigt te kantelen, een streng schiet los, een
riem van het borsttuig en de riem tussen broek en schoftje
breken, de andere streng valt van het zwenghout...Rianne is
vrij.
Philip helpt me de kar met de burrie voor de uitgang van de wei
te zetten. Daarna brengt hij me naar de schoenmaker die het tuig
kan repareren. Hoe zeg je het in het Frans? Ik hoef niets uit te
leggen, de man is doofstom, maar aan zijn ogen mankeert niets.
Morgen, twaalf uur, kan ik terugkomen.
Hoe graag was ik vertrokken. Pascal, aardige meid, wordt me te
aardig. Ik stort me op het schoonmaken van de huifkar. Bij mijn
poging tot vertrek stond nog een halve emmer waswater in de kar.
Zeer slim! De schade is beperkt gebleven, dankzij het plastic
waarin levensmiddelen en paardenbrok zijn verpakt. Op mijn dooie
gemak haal ik alles uit de bankjes en onder de bok vandaan. Als
ik inruim is de kar schoon als nooit tevoren. Dan wijd ik me aan
het schrijven van brieven. Het thuisfront wil onderhand wel eens
weten hoe het mij vergaat.
(15/8) Mooi, ademloos mooi is het landschap. Glooiende heuvels,
dennenbomen die weiden en velden met tarwe omzomen. Voordat ik
daarvan kan genieten neemt Pascal me mee naar een
bedevaartsplaats. Immers, pas om twaalf uur kan ik het tuig
ophalen bij de schoenmaker. Ze heeft een dag vrij genomen.
Het is een kerk zoals er zo veel zijn. Ongemakkelijk zittende
houten banken, Mariabeeld, brandende kaarsen. Het is er
beduidend koeler dan buiten. Heet zomerweer. Als ik tenslotte om
twee uur 's middags vertrek, laten de eerste regenwolken zich
zien. Ik begroet ze met vreugde.
's Avonds om negen uur zit ik aan tafel bij kennissen van Philip
en Pascal. Frites, biefstuk, champignons. De vrouw heeft een
baby van zes weken. Ik denk aan de wens van Pascal. Over Sugny,
waarheen ik op weg ben en waar met fjordenpaarden aan
hippotherapie wordt gedaan, 'un technique de resocialisation des
handicapés', hoor ik negatieve geluiden. Te zakelijke opstelling
van de directeur. Wat die hippotherapie, een therapie voor
gehandicapten met gebruikmaking van paarden, precies inhoudt is
me niet duidelijk.
De telefoon gaat. Pascal. 'Ça va?' Ja, het gaat prima met me. Nu
iets minder, maar dat zeg ik er niet bij. Ze zal me ook in Sugny
bellen. Mon Dieu. Die heeft het echt te pakken.
(16/8) Berg op, berg op en nog eens berg op. Vijfeneenhalf uur
later zijn we in Sugny. Een zwijgzame paardenknecht laat me de
uit Nederland gekregen fjordenpaarden zien. Voor informatie over
doel en werkwijze van de stichting moet ik bij de directeur
zijn. Maar, die is op vakantie. Nou, dat is het dan. Nu weet ik
nog niet wat die hippotherapie in Sugny inhoudt.
Op een groenstrook beneden in het dorp is plek voor ons. Er
staat een Brusselaar met caravan. Hij vertelt in de Tweede
Wereldoorlog hier in de bossen tegen de Duitsers te hebben
gevochten. Hij komt er regelmatig terug om te wandelen. Aardige,
gedienstige man. Hij legt me uit welke route ik het beste naar
Lyon kan nemen en tekent die aan op een landkaart welke ik van
hem krijg. Ik vertel hem van de verlopen grenspapieren van
Rianne. Daar weet hij wel een oplossing voor. Hij kent de weg in
deze contreien.
Een jongeman komt me namens de directeur van het plaatselijke
hotel vragen of ik zondag wil meetrekken in de optocht. Fête du
village, dorpsfeest. Gratis maaltijd in het hotel. 'Ja' betekent
dat ik hier vier dagen zal moeten bivakkeren. Ik wil verder. Op
naar Doutreloux. Onderweg daarheen word ik tot mijn schrik en
verbazing ingehaald door Pascal. Ze was in Sugny om een
Haflinger hengstveulen te kopen. Stevig dier, ik heb het gezien.
In de buurt van Doutreloux is een picknickplaats. Mooie plek
voor de nacht. We nemen een pintje. 'Nou, dat was het dan. Tot
ziens, au revoir. Misschien kom ik op de terugweg bij jullie
langs.' Niks te 'au revoir', Pascal wil mee. Ik zeg: 'Op naar
huis, naar je Philip. Doe hem de groeten.' Dat blijkt niet
stante pede te kunnen. De dynamo van de auto is stuk, de accu
laadt niet bij. Het is donker, met licht rijden kan niet. Ook
heeft ze te veel gedronken om nog achter het stuur te kruipen.
Of ze kan blijven slapen? Ze is inderdaad aardig in de olie, het
valt me nu pas op. Blijkbaar heeft ze zich tevoren moed
ingedronken. 'Nou, blijf dan maar slapen.'
Mijn bed is te smal voor twee personen. Toch maar geprobeerd.
'Kleren aan, omdraaien en pitten', zeg ik. 'Pas de problèmes.'
Een loze belofte. Gefriemel, gefrutsel, 'je t'aime'. Het gevoel
is niet wederkerig. Ik ben het gedoe beu en zeg: 'Ga maar in je
auto slapen.' 'Tu es méchant', pruilt ze. Ik wreed? Het zal wel.
Vijf minuten later is ze terug. 'J'ai froid.' Het is inderdaad
verduveld koud buiten. Ik geef haar de paardendeken. Ze wikkelt
zich erin en gaat aan het voeteneind liggen. Met opgetrokken
knieën past ze net in de breedte van de kar; klein zijn heeft
ook z'n voordelen. Even later verraadt een licht gesnurk dat ze
in de armen van Morpheus ligt. Aardige meid, ik heb met haar te
doen. Maar ik ben niet de engel die haar uit haar eenzaamheid
kan verlossen. Ik doe geen oog dicht. Als het licht begint te
worden wek ik haar. 'Dag Pascal, het ga je goed.' Haar auto
start zonder problemen. Was de dynamo stuk?
***
Vive la France
Het is twaalf uur als ik koers zet naar Sedan. De route die de
Brusselse oorlogsveteraan in Sugny voor me heeft uitgestippeld
leidt langs een onbemande douanepost. Het verveloze gebouw wordt
zo te zien al jaren niet meer gebruikt. Vive La France!
De douane is niet van lotje getikt. Op de weg naar Floing houden
'vliegende brigades' auto's aan. Controle! Voor mij hebben de
heren geen enkele belangstelling. Dat komt mij, met mijn
verlopen grenspapieren voor Rianne, zeer goed uit. Tijdens een
rustpauze op het voetbalveld in Floing trek ik een korte broek
aan. 't Is heet vandaag. Een vrouw komt een praatje maken en
biedt me water aan voor Rianne. Dank u mevrouw, niet nodig, ik
heb nog veertig liter.
Christine heet ze. Achteneenhalf, een bijdehandje. Ze heeft twee
broertjes van rond een jaar of twaalf. Die wonen, net als zij,
in Chéhérie, bij haar moeder.
Ze komt me opzoeken als ik me installeer in een weitje vlakbij
het gehucht. Even later verschijnen mama en broertjes.
Vervolgens de jongeman die mij naar de overnachtingsplek heeft
toegebracht. Hij komt met een fles wijn in gezelschap van zijn
vriendin en twee heel jonge meisjes. Ze gaan met zijn allen in
de huifkar zitten en kijken toe hoe ik mijn warme hap bereid.
Prei, uien, aardappels, tomaten, twee eieren. Daarna is er
koffie, ook voor de volwassen gasten. De kinderen krijgen
chocolade. Twee van hen gaan water halen en doen mijn afwasje.
Er komt nog meer bezoek. Helaas, de huifkar zit vol. Tegen elven
komt een boze moeder twee jonge meiden ophalen. Tegen half
twaalf is het ook de allerhoogste tijd voor het jonge grut in de
huifkar. Ik wandel mee. Nog een kop koffie bij een van hen en
ook de volwassenen zoeken hun bed op.
Voordat ik mijn ogen sluit, schrijf ik in mijn dagboek: 'Rianne
had het moeilijk vandaag. Te heet. Ik heb haar benen gewassen in
een riviertje. Ze trappelde van plezier. In Sedan parkeerde ik
Rianne en kar tussen de auto's op een plein bij een bank. Geld
nodig, Franse francs. Een behulpzame voorbijganger ging bij
Rianne staan tot ik terugkwam. Bij Chéhérie liep Rianne op haar
laatste benen. Ik moet vroeger vertrekken en haar in de middag
meer rust gunnen.'
(18/8?) Is het vandaag de achttiende? Opeens twijfel ik aan de
juistheid van de datum. Wanneer ben ik eigenlijk vertrokken? 1
augustus? Of was het 31 juli? In het laatste geval klopt de
datering in mijn dagboek niet. Ach, wat doet het er ook toe. Ik
heb het gevoel dat ik al maanden onderweg ben. In de vierde
dimensie, tussen hemel en aarde, zijn tijd en ruimte relatieve
begrippen. Misschien zit ik wel in die dimensie. Of droom ik en
gaat dadelijk de wekker. Opstaan, auto in, interview, reportage.
Wat staat er voor vandaag op de agenda?
Als het een droom is, droom ik nu dat ik in een huifkar zit. Dat
het heet is en ik verkoeling zoek op een winderig plekje bij de
achterklep. Dat Rianne er tweeëneenhalf uur op heeft zitten, we
gisteren in Quatre Champs overnachtten, Rianne getuierd op
veilige afstand van een veld vol afgevallen pruimen op een 'pâturain'
waar ik door bemiddeling van een aardige mevrouw terecht kwam,
ik bij het eerste hanengekraai opstond, de jerrycans vulde, om
tien uur op pad ging, door Vouziers reed, waar ik veel bekijks
had, richting Sainte Menehould...
Nee, ik droom niet. Ik droom nooit over vliegen. Als een zwarte
deken bedekken ze de huif. Ik bries en schud mijn lijf net als
Rianne. Alleen voor de platkezen, de dazen, haal ik nog uit. Ze
steken venijnig. Ik zing en fluit onderweg. Ik voel me nu een
echte trekker.
Boodschappen doen valt nog steeds niet mee. Of er is een winkel
en geen paal om Rianne aan vast te binden, of er is een paal en
geen winkel. Geen reden tot klagen, mijn provisiekast blijft
goed gevuld. Ik zal dus toch wel dromen. Nog even en ik word
wakker in het Brabantse Oss.
18 augustus!
Monsieur l'instituteur, meneer de onderwijzer, in Ville sur
Tourbe zegt het. Vandaag is het de achttiende. Wie durft daaraan
te twijfelen? Ook al zou het toch de negentiende zijn, het
blijft de achttiende. Want, net als in Nederland hebben in
Frankrijk onderwijzers het altijd bij het rechte eind. Dat is
maar goed ook. Het geeft houvast in een leven vol onzekerheden.
Meneer de onderwijzer bewoont een mooi landhuis aan de ingang
van het dorp. De grauwe onderwijzerswoning, die aan het
schoolgebouw is aangebouwd, heeft hij verhuurd aan een
oud-leerlinge. Een plek in zijn tuin voor kar en Rianne lijkt
hem wel wat. Dan bedenkt hij zich. Achter de speelplaats van de
school is een mooie plek. Een heel mooie plek met veel klaver.
Er hoeft geen schoolbestuur aan te pas te komen om toestemming
te geven. Meneer de onderwijzer en zijn vrouw, mevrouw de
onderwijzeres, maken hier de dienst uit. Ze hebben elk een klas
van negentien leerlingen. Vijfentwintig jaar geleden waren er
dat in beide klassen nog dertig, maar door de toenemende
mechanisatie in de landbouw kunnen de boeren met minder
arbeiders toe, zijn er minder kinderen en dus minder leerlingen.
Nog acht jaar en meneer de onderwijzer mag met pensioen. Dan is
hij vijfenvijftig. Al zijn er dan helemaal geen kinderen meer,
hem zal het niet deren.
Op de mooie plek bij de speelplaats staan we niet alleen. Er
zijn kippen en konijnen in hokken. Meneer de onderwijzer teelt
er verder aardappels, waarvan ik er dadelijk enkele ga eten,
maïs, bieten en nog zo het een en ander. Als tegenprestatie mag
ik morgen voor mijn vertrek de schoolkinderen een lesje geven in
de kunst van het aanspannen.
Hoe zeg je het in het Frans? Monsieur l'instituteur helpt:
mennen - prendre guide d'un cheval, diriger of guider; tuigen -
harnacher; tuig - le harnais; burrie - les brancards; zwenghout
- le palonnier; strengen - les traits; broek - le culeron;
schoftje - la sellette; hoofdstel - la bride; bit - le mors;
kinketting - la gourmette; manen - la crinière; neusgaten - les
naseaux; schofthoogte - la hauteur du garrot. Ik schrijf alle
woorden keurig op. Mij dunkt dat ik nu voldoende materiaal heb
om bij de kinderen de indruk te wekken dat ik er alles vanaf
weet.
In mijn dagboek schrijf ik: 'Vandaag nauwelijks heuvels.
Plusminus dertig kilometer gemaakt. Nooit zoveel graan gezien.
Het heeft hier twee maanden niet geregend. Komende week: mooi
weer. Maar... de Franse weerkundigen hebben niet met mijn komst
gerekend. Het zal dus wel spoedig gaan regenen.'
(19/8) De zon schijnt. Toch begint de dag in Ville sur Tourbe
regenachtig. Figuurlijk gezien. Somber is een beter woord. Ik
peins over de gebeurtenissen met Pascal. Tussen de restanten van
het ontbijt verschijnt als een fantoom het gezicht van haar
zuster, zoals ik het zag op een levensgrote foto aan de wand in
de huiskamer van haar moeder. Ze is niet meer. Een zwak hart.
Negenentwintig werd ze. Ze zwierf door Europa en Afrika,
verdiende de kost als prostitué, leefde samen met een man van
achtenzeventig. Pascals moeder wiegt treurig met haar hoofd als
ze over het meisje spreekt. Wat hield ze veel van haar!
Ik kreeg het verhaal te horen nadat Pascal me haar paarden in de
wei bij haar ouderlijk huis had laten zien en we bij moeders op
de koffie gingen. Steunend en zuchtend vertelde de oude vrouw op
klaagtoon de familiegeschiedenis. Treurnis van het begin tot het
einde. Louter dieptepunten. Wat gaat het mij eigenlijk aan? Ik,
een toevallige voorbijganger. Het is niet verwonderlijk dat
Pascal zo'n negatieve kijk op het leven heeft. Zoals de ouden
zongen, piepen de jongen. Er zijn twee manieren om naar een half
gevulde fles te kijken. Je kunt je erover verheugen dat die nog
halfvol is, of je kunt bedroefd aanstaren tegen een halflege.
Misschien had ik zoiets moeten zeggen. Echter, zulke wijsheden
vallen me doorgaans achteraf in. En dan nog, wie wil ze horen?
Opgewonden kinderstemmen verdrijven de sombere gedachten. ,Costaud'
is Frans voor stevig, potig. De kinderen hadden het gelijk
gezien: Rianne is nog steeds Hollands welvaren.
Wij leren het woord van meneer de onderwijzer tijdens 'mijn les'
aan de schoolkinderen. Op hun vragen aan mij geeft hij antwoord.
We leren veel van hem. Onder andere dat je een paard eerst moet
laten drinken voor je het 'de l'avoine', haver, geeft. Anders
spoelt de haver weg en krijgt het dier diarree.
Een plaatsje in zijn klas lijkt me wel wat. Ik ben ervan
overtuigd dat ik nog heel wat bij hem kan opsteken. Bij mijn
vertrek verrast hij mij met een kist gevuld met aardappels,
uien, wortelen, zomerprei, groene kool, een knolletje knoflook
en twee eieren. 'In deze streek kun je nergens groente kopen.
Iedereen heeft zelf een tuin', zegt hij op verontschuldigende
toon.
Hartelijkheid, gastvrijheid, hier op het platteland is het de
gewoonste zaak van de wereld. Ik heb trouwens nog niet anders
ontmoet. Gaat dat zo door?
3,8 km voor Givry en Argonne besluit ik een andere route te
nemen. Niet via Saint Dizier maar via Vitry le François om de 'côtes',
de hellingen, te mijden. Hoe vlakker het land, des te
gemakkelijker voor Rianne. Bovendien omzeil ik Troyes en Dyon,
door mijn koetsiersogen bekeken wereldsteden.
Even stoppen aan de kant van de weg. Bezoek. Jean-Pierre Bouché‚
uit Fleury la Rivière. Hij heeft wijngaarden in de Champagne.
Vierenveertig franc per fles. Hij heeft ook twee paardjes en een
huifkar, net als de twee Polen die hij onlangs heeft ontmoet.
Die maken een reis door Europa en Zuid-Amerika. Ze verkopen door
henzelf gesigneerde briefkaarten met paard en huifkar. Zo
verdienen ze de kost. 'Fleury la Rivière ligt vlakbij Epernay.
Als je in de buurt komt...'
Op mijn weg ontmoet ik vervolgens tot twee keer toe een vriendin
in een Renault 4. Wat is de wereld toch klein. Helaas, ze is het
niet, ze lijkt sprekend op haar. Ik zou graag een avond
volkletsen in mijn eigen taal.
In deze streek heet een wei geen prairie, pré, pâturage of
pâturain maar pâture. De pâture waar Rianne nu in staat is niet
mooi, wel voedzaam. Mijn maaltijd ook. Aardappels, veel groente
en weer eens een keer eieren.(20/8) Tien briefkaarten met
dezelfde tekst. 'J'aime les Français', ik hou van de Fransen. Nu
nog een brievenbus zien te vinden.
Mijn 'liefdesverklaring' zal menige Nederlander verbazen.
'Frankrijk is mooi, jammer dat er zoveel Fransen wonen', is een
vaakgehoorde kreet. Met een vriendelijke glimlach, een mondvol
Frans en respect voor de eigenheid van de mensen zijn Fransen
allerhartelijkste mensen. Althans hier, op het platteland.
Er passeert een auto. Een jongeman zwaait, ik zwaai terug. Een
paar minuten later is hij terug. Jean-Juc is de naam. Zijn
zuster Claudy en haar man Christian zijn onderweg met een
zelfgebouwde, geheel van hout gemaakte huifkar. Ze zijn in
Holland geweest. Heb ik ze niet gezien? Nee? Terwijl Holland
toch zo klein is. Dat klopt. Holland is klein, maar Nederland
een stukje groter. Ik woon in Noord-Brabant, ook een provincie
in Nederland, net als Noord-Holland, Zuid-Holland, enzovoorts.
Jean-Juc begrijpt het niet helemaal. Hij biedt mij een
filtersigaret aan, ik hem een sigaar. Hij is artisan,
ambachtsman. Hij houdt van zijn werk. Ik zeg: een mens moet doen
waarvan hij houdt. Hij is het volledig met mij eens. Jean-Juc
houdt ook van een babbel. Hij kan niet wegkomen. Tot drie keer
toe neemt hij afscheid en geeft me daarbij telkens een hand.
Een kwartier later onderbreekt opnieuw een jongmens mijn rit.
Jean-Yve. Zijn broer is dol op paarden. Hij heeft ook koetsen.
Of ik niet bij hem langs wil gaan, dat zou hij prachtig vinden.
Dat lijkt me geen goed idee. Ik wil nog minstens twee uur
trekken. 'Dommage', jammer. Jean-Yve vertrekt en komt even later
terug met een kist gevuld met courgettes, uien, aardappels,
wortelen, groene kool en een mij onbekende, scherpsmakende
bladgroente. Ik ben aangenaam verrast en bedank hem uitbundig.
Zijn gezicht plooit zich in een brede glimlach. 'Bon voyage!' Ik
kan onderhand een groentewinkel beginnen.
In Vitry en Perthois stopt een jongeman op een fiets. Of ik
misschien een 'parc' zoek? Een park? 'Parc' heeft meer
betekenissen, in dit geval een afgesloten wei. Er staat een
witte pony in, een ruin, eigendom van zijn zus. Na enig
snuffelen en een 'jel' van Rianne sluiten de dieren vrede met
elkaar. De buurvrouw wordt op de hoogte gesteld, zodat zij niet
de politie zal bellen. Ze is al eens bestolen, begrijpt u?
(21/8) In Bussy aux Bois rusten we enkele uren uit in de tuin
van een château, een kasteel.
Het château is een groot, oud, vervallen huis, de 'kasteelheer'
een praatgrage man van onbestemde leeftijd. Ik bied hem in ruil
voor zijn gastvrijheid twee dikke sigaren aan, die hij met veel
genoegen achterelkaar wegpaft. Bij mijn vertrek geeft hij me
drie eieren, ik geef hem de groene kool van Jean-Yve.
Het is bloedheet vandaag. Een zichtbaar geërgerde man stapt
hoofdschuddend uit zijn auto en zegt op bestraffende toon dat ik
in zulk weer beter alleen 's morgens en 's avonds kan rijden.
'Dieren moet je niet laten lijden, zeker geen paarden!' Hij
monstert Rianne en zegt dat ze er in elk geval goed verzorgd
uitziet.
Over sociale controle gesproken... Ik kan de man niet helemaal
ongelijk geven. Beter gezegd: hij heeft gelijk. Waar blijven de
buien die mij zo trouw hebben vergezeld?
We naderen Margerie Hancourt. Wie weet er een plekje voor mij?
Daarvoor moet ik bij monsieur le maire zijn, meneer de
burgemeester. Het wordt het voetbalveld met waterpomp direct
naast de huifkar. Wat een luxe! Het dorp loopt uit om de
gebeurtenis met eigen ogen te kunnen aanschouwen. Kinderen
blijven hangen. Tegen tienen vraag ik ze naar huis te gaan.
Bedtijd, voor mij althans. Zonder protest voldoen ze aan mijn
verzoek.
(22/8) Het is koud op de bok, de weg eindeloos lang en saai. Ik
heb mijn neus vol van korenvelden, die nu in hoog tempo
veranderen in stoppelvelden. De wegkanten zijn bedekt met
geelbruine smurrie die lekt uit lompe, houten boerenkarren. De
regen, die mij is vooruitgegaan, heeft de oogst met veertien
dagen vertraagd.
Auto's scheuren met hoge snelheid voorbij. Ik verruil de bok
voor de benenwagen. De 'côtes' zijn niet echt steil maar zeer
lang. Marsliedjes neuriënd houd ik de moed erin als we de heuvel
naar Amance op- en afsjouwen. Aan twee jongens en een meisje,
die aan de kant van de weg staan, vraag ik de weg naar de
burgemeester. De oudste van de twee, rijkelijk versierd met
tatoeages, geeft de jongste opdracht mij voor te gaan en sluit
intussen zijn armen om het meisje. Drie door weer en wind
geruwde boerenkoppen van middelbare leeftijd staan ons bij de
ingang van het dorp op te wachten. Misschien weten zij een plek
voor de nacht? Hoe vraag je zoiets in het Frans? Zo: 'Je cherche
une place pour la nuit; est-ce que vous savez un endroit pour
mon cheval et ma charette?' Een standaardzin, die ik uitspreek
met mijn innemendste glimlach en een om hulp vragende blik. Het
wordt een pâture met pruimenbomen. De gastheer vraagt of ik zin
heb in een biertje.
De huiskamer stinkt naar verschaald bier en rottende
etensresten. Quel bordel! Luizen, vlooien? Het zou me niet
verbazen. 'Faites comme chez vous', doe alsof je thuis bent. Een
oude vrouw strompelt steunend op een kruk de kamer in. De man
die mij heeft uitgenodigd is niet de boer, waarvoor ik hem
hield, maar de knecht. Hij maakt onmiddellijk plaats voor 'la
patronne'. Hij zat op háár stoel. Ik mag gaan zitten op een
tweezitbankje. Ik schuif een bananenschil opzij. De knecht pakt
hem op en mikt hem in een hoek van de kamer. Ik drink bier uit
de fles, wat hier gelukkig de gewoonte is. Na twee flesjes vraag
ik of ik even gebruik mag maken van de wc. 'Les clos sont
partout', bromt de vrouw. Is er geen wc, of is die strikt voor
privé-gebruik? Ik vraag het maar niet.
De hemel staat vol sterren als ik mijn avondmaal, een prutje van
tomaten, ui, courgette en eieren, met een stuk stokbrood naar
binnen werk. Dan is het tijd voor mijn dagboek. Bij het licht
van een kaars schrijf ik: 'In Brienne le Château kwam een jonge
moeder met haar kind naar Rianne kijken. Lang donker haar,
sproeten, spontaan. Haar broer woont in Largentière en bezit
enkele hectaren land. Hij zal mijn bezoek bijzonder op prijs
stellen. Ze schrijft het adres op en ondertekent met 'Martine.
Monsieur est très sympa', meneer is heel sympathiek. Dat vind ik
'très sympa'.
***
Een mooie meid op een
fiets...
Op een stoppelveld in Vendeuvre sur Barse spreekt een jongeman
me aan. Hij heeft paarden en is van plan een huifkar te bouwen.
Alweer eentje. Tegen een zijruit van zijn auto kleeft een stuk
karton: 'A vendre', te koop.
Ik ben moe. Het is bewolkt, winderig, maar niet echt koud. Tjee,
ben ik moe! Pas twee uur onderweg. Rianne poept dun. Ook moe? We
nemen drieëneenhalf uur rust.
In Bar sur Seine rijden we naar het centrum. Vlees moet ik
hebben; op eieren alleen kan ik niet lopen. Er ontstaat een
volksoploop. De slager komt de winkel uit. 'Twee worstjes
graag.' Dat wordt het eerste vlees sedert Pascal en Philip.
Er is hier een gemeentecamping. We krijgen mooie plek bij een
riviertje. Morgen blijven we hier, dat staat vast. Twee
Amsterdammers komen op de koffie. Een Franse vrouw, die me ziet
prutten, komt me vertellen me dat ik courgette moet bakken met
tomaat en ui.
Ik neem een douche, de eerste in ruim veertien dagen. Lekker,
schoon gevoel. Vies ben ik niet. Dagelijks poedel ik me in een
emmer warm water.
Ik schrijf brieven en kaarten naar familie en vrienden. Ook naar
Johannes, die me aanried een lange vakantie te nemen ter
ontspanning van mijn oververmoeide geest. 'Beste Johannes.
Eigenlijk zou iedereen om de zoveel jaar voor een langere
periode het bijltje erbij moeten neerleggen. Iets totaal anders
doen; zo'n maffe tocht maken als ik bijvoorbeeld. Carrière
maken, dag in dag uit sloven om het maximale uit de ruif te
peuteren, vreet aan een mens. Een paar weken vakantie is
onvoldoende. Ik las dat men daar in het oude Israël een prima
regeling voor had. Die hield in dat elk zevende jaar moest
worden beschouwd als een sabbatjaar. Akkers, wijngaarden en
olijftuinen braak laten liggen, alle Hebreeuwse slaven
vrijlaten, alle schulden kwijtschelden. Wie zich daaraan hield,
kon rekenen op een drievoudige oogst in het zesde jaar, zodat er
in het zevende, het sabbatjaar, geen voedseltekort zou zijn.
Daar zou God wel voor zorgen.' Tja...
Ik besluit Johannes een kaart sturen met een mooie meid op een
fiets. 'Spring in het zadel en koers naar Frankrijk', adviseerde
hij. 'Er zijn goede fietspaden in prachtige natuurgebieden.' Hij
sprak uit ervaring. Ik, fietsen? Naar het centrum waar ik
honderd meter van af woon. 'Wat dacht je van een tocht te
paard', vroeg ik. Hij lachte en zei: 'Waarom niet?' Zijn ogen
vielen zowat uit de kassen toen hij me op een dag, tijdens een
van mijn oefenritten, voorbij zag rijden met de kar.
Ook maar een kaart gestuurd naar de man van wie ik Rianne en
huifkar heb gekocht. De bedoeling was een trektocht te maken in
het zadel. Kar en trektuig kon ik er voor een prikje bij
krijgen. Zo is het gekomen. Voorheen werd de kar gebruikt om
aardappels te vervoeren. Rianne trok hem al vanaf haar jongste
jaren. Was dat niet het geval geweest, ik had de tocht op deze
manier nooit aangedurfd. 'Ze is meer waard voor de dood dan voor
het leven', schaterden handelaars op de Bossche veemarkt, waar
ze vanuit haar wei in het Noord-Hollandse Beemster naar toe was
getransporteerd. Ja, zo dik was ze. Haar baas was overgegaan op
moderner vervoer. Eten was het enige dat het dier nog deed. Een
vette wei, hooi naar believen en dagelijks een handje brok. Haar
vorige baas had grote handen.
In het zadel reed ik haar van Den Bosch naar Oss. 'Is dat een
knol?' vroeg een jongetje aan zijn moeder. Ik deed alsof ik het
niet hoorde. Van een goede merrie kun je niet genoeg in huis
hebben.
(24/8) Zoals het klokje thuis tikt, tikt het al lang niet meer.
Niet de wekker maar de biologische klok van moeder natuur jaagt
me het bed uit. Om zeven uur, op z'n laatst om acht uur.
Het wordt een drukke ochtend op de camping in Bar sur Seine.
Constant bezoek van kinderen en volwassenen. Als een
geroutineerde gids bij een toeristische bezienswaardigheid draai
ik mijn verhaal af. Mijn woordenschat is verrijkt: stamboek - le
studbook, rijpaard - le cheval de selle, trekpaard - le cheval
d'attelage, merrie - la jument, hengst - l'étalon, fokken -
l'élevage, ruggensteun - l'appui dans le dos, voetenplank - le
repose de pied.
Mijn overbuurman brengt me naar de supermarkt. Hij loopt mee,
adviseert, vergelijkt prijzen. Ik koop een extra emmer voor de
was en een fles Pastis. Buurman houdt ervan. Hij werkt in een
textielfabriek. Vroeger bij een boer, een oom. Hij weet veel van
paarden, kan ze ook beslaan. Hij wijst op slijtageplekken op de
ijzers. Na zo'n tweehonderd kilometer zal ik moeten uitkijken
naar een hoefsmid. 'Ce sont les pneus de votre cheval.' Zeg dat
eens in het Nederlands: Het zijn de banden van uw paard. Dat
klinkt voor geen cent. Nog een advies: als het paard is
uitgewerkt, koud en nat van de regen, wrijf het dan warm door
met stro of een lap over de ruggengraat te rossen alvorens het
in de wei te zetten. Geef af en toe hooi. De dunne mest komt van
het natte gras.
Een buurvrouw komt pudding brengen. De Amsterdammers gaan kanoën
op de Cère. Heerlijk, zo'n dagje niksen.
(25/8) De manegebaas in Griselles maakt bij voorkeur randonnées,
buitenritten. Hij heeft tien paardjes. Mooi landschap hier.
Glooiend. Druiven, maïs, luzerne, zonnebloemen, koren. Mijn
gastheer brengt ongevraagd twee jerrycans water. Daarna op naar
de kroeg. Rianne hinnikt protesterend. Ze wil mee. Na een uurtje
of zo zijn we terug. Ik vierentwintig franc lichter, net zoveel
als voor twee nachten op de gemeentecamping. Rianne staat op me
te wachten. Tijdens het koken van mijn potje is ze niet weg te
slaan. Nu, 22.25 uur, staat ze met haar kont tegen de klep van
de kar. Een waakhond. Ik schrijf bij kaarslicht. Meer licht en
geen stank. De petroleumlamp hangt onder de kar, de kaars staat
veilig in een conservenglas. Mocht ik in slaap vallen dan gaat
de tent niet in de fik. Ik schrijf: 'Zo'n dertig kilometer
vandaag. Langere ritten, langere rustpauzes. We hebben inmiddels
enige conditie opgebouwd.' Ik hoor buiten een smakkend geluid.
Rianne smakt niet en Floppie ligt aan het voeteneind. Even
kijken. Niets te zien. Ik aai Rianne over haar kont. Ze knort.
Nog even het adres overschrijven van de buurman op de camping.
Hij wil weten hoe het me vergaat.
(26/8) Ik droomde dat ik me met enkele vrienden aanmeldde als
druivenplukker. Een jonge, stugge vrouw schreef mijn naam op. Ze
had wat te mopperen. Wat weet ik niet meer. Wel dat het me niets
deed. Voer voor psychologen, droomuitleggers.
Om negen uur zit ik op de bok. Mijn gastheer is nog niet op. En
dat voor een paardenman... Ik zet de jerrycans waarin hij me
gisteren water bracht voor zijn deur.
Slierten dunne mist bezorgen me koude voeten. Er is nauwelijks
een auto op de weg. Dat is gunstig. Er zal er maar eentje met
honderd kilometer per uur tegen de achterklep knallen. 'Sorry
meneer, ik zag u te laat.' Dat zal hij of zij dan in het
hiernamaals zeggen, want zo'n klap overleeft niemand. Ik, op de
bok, ook niet. Ik vlieg rechtstreeks naar de hemel. Of naar de
hel. En Rianne? Rianne zet zich schrap op de ontzettend steile
en lange afdaling naar Montbard. Zonder rem hadden we het niet
gered.
Aan de voet van Montbard is een viersterrencamping. Negen franc
en zeventig centimes per nacht. Ik geef een ster extra voor de
lage prijs. De beheerder ruikt nieuws voor Le Bien Public. Zijn
vrouw belt, een redactrice komt vragen stellen. Waar kom je
vandaan, welke route volg je, hoe heet je, wat is je beroep? Le
patron, de baas, komt morgen zelf een foto maken. Ben ik er om
half negen nog? Een exemplaar van de krant zal me worden
nagestuurd. Ik geef het adres van de camping waar ik over een
kleine drie weken hoop aan te komen. De camping die mijn
ondernemende vriendin Marie met haar nieuwe vriend Henri samen
met een ander stel exploiteren. 'Kom maar eind augustus', zei
ze. 'Dan is de drukte voorbij.' Dat wordt dan half september.
Rianne millimetert een strook groen. Een Parijzenaar en een
Zwitser houden me gezelschap. Laatste nodigt me uit koffie te
komen drinken als ik mijn avondeten op heb. Het wordt half tien.
Hij ligt al op bed.
(27/8) Terwijl ik, anderhalf uur gaans van Montbard, de kar
geparkeerd in de berm, zit te snoepen van een boterham met
honing, zie ik hoe twee personenauto's vlak voor een
onoverzichtelijke bocht bumper aan bumper een vrachtauto
passeren. Nauwelijks ingevoegd, scheurt een tegenligger de bocht
om. Enkele seconden eerder en de begrafenisondernemer had
klanten gehad.
Ze rijden hier als gekken. Een enkeling houdt even in om een
andere drift te bevredigen: nieuwsgier naar die rare kar in de
berm. Gek zijn ze, die automobilisten, maar niet onvriendelijk.
Bij het passeren wordt naar mij getoeterd en gezwaaid. Dat een
paard van een claxon kan schrikken, weet men kennelijk niet. Je
kunt ook niet verlangen dat iedereen zich verdiept in het
paardenwezen. Soms valt over onkunde te lachen. Zoals over de
vraag van een campinggast of Rianne soms gewond was. Ze rustte
op drie benen en liet het vierde gebogen op de punt van de hoef
hangen. Ik heb de man uitgelegd dat dit een normale ruststand
is.
Soms komen dromen uit. De manege in Semur en Auxois is er een
bewijs van. Pa droomde, zoon realiseerde. Met pa's centen, dat
wel, maar zoiets komt vaker voor. De huiskamer hangt vol met
rozetten, op de schoorsteenmantel prijken bekers. Allemaal van
zoonlief. Pa is trots als een pauw. Tijdens het souper kijkt hij
met genoegen toe hoe drie knapen, onder wie zijn succesvolle
zoon, de telefoon mollen, elkaar met de platte kant van het mes
slaan en armpje drukken. 'La jeunesse', verzucht hij, de jeugd.
Pa rijdt zelf geen paard meer. Hij vindt zich daarvoor te oud.
'Met de kar?' vraag ik. Ja, maar hij heeft geen tijd... Het
wordt een gezellige avond. Als ik bij de huifkar terugkom zie ik
geen Rianne. Ik vind haar aan de rand van de wei. Ze staat te
flikflooien met een Belgisch trekpaard. Ze komt naar me toe,
laat zich even aanhalen en gaat terug naar haar vriendje. Hoe
zeer ze ook aan mij gehecht is, nu kom ik op de tweede plaats.
Logisch, ik ben geen paard. Mijn gehinnik is niet om aan te
horen.
***
Nieuw woord: 'les crottins'
Ik rol de flap op die de kar aan de achterkant afsluit en kijk
uit op een zonovergoten, glooiend landschap. Rechts van mij de
stallen van de Club Hippique van Saulieu waar ik gisteravond
onderdak vond. Claude Chantal zwaait er de scepter. De 'bak' is
overdekt met rode golfplaten, onderbroken door rijen witte die
licht doorlaten. Kinderen vegen, mesten stallen uit, roskammen,
pletten haver. Ook voor Rianne.
Claude spreekt zijn waardering uit over het gave vakwerk van
mijn hoefsmid en de slijtvastheid van de ijzers. Ik verklap hem
'het geheim' van de widiastiften. Zijn hoefsmid, die even
tevoren naar de ijzers heeft gekeken, kende ze niet. De ijzers
hoeven nog niet vervangen te worden. Die widiastiften zijn echt
het einde. 'Wie Diamant'. Zonder die zou ik bij wijze van
spreken van hoefsmid naar hoefsmid moeten rijden.
Voor ik vertrek schrijf ik nog een paar regels in mijn dagboek.
Over gisteren, de achtentwintigste dag van augustus, valt weinig
meer te melden dan dat we, als gevolg van een omweg, zeven uur
berg op berg af zijn gesjouwd. Ook vandaag maken we een omweg;
kaartlezen is niet mijn sterkste kant.
In plaats van op de rustige D 980 belanden we op de betrekkelijk
drukke D 15. Er is veel vrachtverkeer. Na de kruising met de
Autoroute du Soleil zijn we daar goeddeels vanaf.
Tijdens een pauze na een steile klim stappen twee mannen uit hun
auto. Ze werpen een weemoedige blik op de huifkar. Hun
grootouders hadden er zo eentje, die woonden er permanent in.
Des gitans, zigeuners. Zelf wonen ze in grote caravans. De heren
voldoen niet aan mijn geromantiseerde voorstelling van
zigeuners. Ze zien er gewoon, ietwat burgerlijk uit. Is bij dat
volkje de jus er ook al af? Foei! Ik lijk wel een Amerikaan die
denkt dat alle Hollanders nog op klompen lopen. Wat waar is,
maar niet alle Nederlanders. Kletspraat. Het zal wel door de
warmte komen. Ik kan deze pauze beter gebruiken om een tukje te
doen.
De campingbeheerster in Lucenay l'Evêque, die mij hartelijk
welkom heet, is enthousiast over mijn vorm van vakantie houden.
Ze leert me een nieuw woord: les crottins, paardenvijgen. 'Geen
zorg mevrouw, voor ik weg ga ruim ik ze op.'
(30/8) Rustpauze in de tuin van Louis Funel in de buurt van
Autun. Louis lacht als ik hem vertel hoe moe Rianne 's avonds
wel niet is. 'Elle est maline', ze neemt je in het ootje. 'Ze
kan best acht uur per dag trekken. Maar ze weet dat als ze haar
tempo vertraagt, jij een plek gaat zoeken. Als je haar wat
kilo's wil laten afvallen, zal ze harder moeten werken. Ik
werkte vroeger met paarden op het land. Van zes tot twaalf, van
vier tot zeven, negen uur per dag. Dat was pas werken!'
Dat weten we dan ook weer. Tegen de avond heeft Rianne veertig
kilometer achter de hoeven. Voor het eerst heb ik haar weer eens
laten draven. De wegen waren er naar en 'madame' had er schik
in.
(31/8) Een lange brief naar... Nee, dat gaat niemand wat aan!
(1/9) Om zes uur word ik wakker van geknars van autobanden op
grint. Een hengelaar zoekt een stekje bij de visvijver van St.
Nizier sur Arroux. 'Bien dormi?' Dank u meneer, ik heb goed
geslapen.
Het mist. Om tien uur laat de zon zich zien. Even voor enen
rijden we Varenne Saint Germain in. Een vrouw maakt een foto.
,Madame, est-ce que vous savez...' Ja, mevrouw weet wel een
plekje. Ze heeft zelf een wei. Ja, ook een tuinslang, een heel
lange, en vlakbij de kerk woont de hoefsmid, een reus.
Ik neem een bad in het riviertje dat langs het dorp stroomt en
zet Rianne vervolgens in de shampoo. Ze geniet zichtbaar en rolt
zich na het afspuiten met evenveel genoegen in het gras. Als ze
is opgedroogd brengen we een bezoek aan de reus. Vakwerk, vindt
hij. De ijzers zijn goed voor nog minstens tweehonderd
kilometer. Maar, de merrie heeft rust nodig. Dat had ik zelf ook
bedacht, vandaar dat we zo vroeg zijn gestopt. Ik zal er een
dagje aan vastplakken. Morgen is er hier een 'pot au feu', een
dorpsfestijn. Smikkelen en smullen.
Mijn gastvrouw heeft een echtgenoot en een negenjarige dochter,
Karen, met wie ik ga boodschappen in St. Yan. Onderweg naar huis
stoppen we bij een wegcafé. Een limonade met een rietje voor
Karen, een Ricard voor pa en mij, een alcoholisch anijsdrankje
zoals Pastis. Thuis nemen we er nog een en daarna nog een. Ik ga
Rianne brokken geven en keer terug voor het souper. Meneer is er
niet meer. De voetbalclub, waarvan hij trainer is, had hem
nodig. Om kwart over elf is hij er nog niet. Mijn oren toeteren
inmiddels.
Simone heet ze. Geweldig ben ik. Intelligent, beleefd, spreek
uitstekend Frans, weet van de ernst des levens. Toch ben ik
eenvoudig, net als zij. Jammer dat de kinderen tegenwoordig zo
slecht gehoorzamen. In Spanje is dat anders. Manlief is
arbeider. Mooi huis hebben ze, vind ik ook niet? Ze hebben ook
vier paarden gehad. Twee zijn er dood. Kanker. Had haar vader
ook. Hij droomde van een huifkartocht. Un rêve. Helaas.
Deskundigen hebben de wei onderzocht. Dat kostte een hoop geld.
Ze hebben niets kunnen vinden. Nee, geen zorgen om Rianne. De
twee andere paarden hebben ze verkocht. O ja, met mijn baard
lijk ik op een priester. En de buren deugen niet...
Rianne staat aan de tuier. Ik heb een cadeautje voor haar: een
stalhalster. Dat had mevrouw niet meer nodig.
(2/9) Een paard dat niet werkt, stop je niet vol met krachtvoer.
Een paar handjes en ik ga, nog vóór de koffie, de afrastering
van de wei repareren. Tussen de wei en het riviertje waarin ik
gisteren heb gebaad, gaapt een afgrond. Waar ik ook kom, ik
controleer altijd de afrastering. Dus ook gisteren. Ik zie
Rianne al met gebroken benen liggen aan de oever van dat
riviertje. Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast.
Zo, nu kan ik de tuier opbergen. Met koffie, Floppie en William
Blake in de zon. Paardenpsychologie. Het boek is niet aan mij
besteed. Waarom lees ik het eigenlijk? Op naar de 'pot au feu',
de pot op het vuur!
(3/9) Ik zit weer in het zonnetje. Nu op een stenen bank in het
centrum van Marcigny. Rianne graast op een met platanen omgord
grasveldje. Jongelui drentelen in mijn buurt, enkele stellen
vragen. Zal ik ze over de 'pot au feu' vertellen?
Ik had gehoopt op een soort barbecue. Niet dus. Had ik tevoren
in mijn woordenboek gekeken, dan had ik geweten dat een
pot-au-feu een soepketel is. Vet dat die soep was! Brrr. Er werd
gedanst, gewalst. En ik gaf de bekende antwoorden of de bekende
vragen. Mijn gastvrouw Simone stelde mij voor aan monsieur le
maire, de burgemeester, een knappe boer van tegen de veertig. Ze
is weg van hem. Voor mijn geest verschijnt het beeld van haar
echtgenoot, lui uitgestrekt voor de tv die van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat aanstaat. Hij drink bier met een scheutje
sirop de menthe. Simone dartelt om hem heen in een te strakke
broek. 'Geef nog maar een biertje', zegt hij.
Nieuwe brok voor Rianne, bedenk ik bij mijn vertrek. De
Boerenbond in St. Yan was gesloten, in Marcigny niet. Vijftig
kilo voor honderddertien franc. De brokkenbak in de bank van de
kar is te klein. Waarom hebben ze hier geen zakken van
vijfentwintig kilo zoals in Nederland?
(5/9) 07.50 uur. Een tweede kop koffie. Gisteren rond deze tijd
dronk ik koffie bij een vriendelijke boer in Briennon. Rose,
zijn vrouw, kon de poep van Rianne goed gebruiken voor haar
rozen.
Route: Roanne, St. Etienne. Route nationale, onvoorstelbaar
druk. Bij Pont Mordon de binnenlanden in. Een lange klim naar
St. Priest la Roche. Het zonnetje laat ons in de steek. Wat gaat
het weer doen? Ik vraag het aan een oude man. Hij weet het niet,
zal ernaar informeren. Waar blijft-ie? Aha, daar is-ie.
Enthousiast vertelt hij dat we drie tot vier dagen regen en
onweer voor de boeg hebben. Zijn geestdrift geldt niet het
voorspelde weer, maar het feit dat hij mijn vraag binnen het uur
heeft kunnen beantwoorden. Hij wijst me de weg naar Montbrison:
St. Paul de Vezelin, Pommiers, St. Etienne le Molard.
1300 uur. Pommiers. Het hoefijzer links achter kleppert.
Gebroken. En nu een hoefsmid zien te vinden. Er woont er een in
Pommiers, weet een voorbijganger. Maar, die ligt in het
ziekenhuis. In St. Germain Laval aan de weg naar St. Martin la
Sauveté, zit er ook een. Een constructiebedrijfje.
De baas is er niet, over een uurtje misschien. Aardige man. Hij
zal dit varkentje wel even wassen. Z'n collega heeft wel
hoefijzers en hij zal er iets onder zetten om ze slijtvaster te
maken. Hij haalt een voor- en achterijzer eronderuit en
vertrekt.
(6/9) 'Cédez le passage' staat onder een roodgerande driehoek.
Ik geef altijd voorrang! Als er zich een file achter ons vormt,
ga ik zodra zich een parkeerhaven aandient aan de kant. Een
huifkar is leuk, maar niet als je gedwongen wordt met je auto
erachter te blijven hangen. Bestuurders steken bij het passeren
een hand op: Bedankt!
Er is veel verkeer op de weg na de driehoek, in de buurt waarvan
we nu een rustpauze houden. Ik werk mijn dagboek bij: 'Al met al
heeft de hoefsmid gisteren tweeëneenhalf uur werk gehad. IJzers
halen, passen en meten, ogen lassen van wolfraam aan de
onderkant, warm beslag. Het laswerk heeft dezelfde functie als
de widiastiften. 'Pour l'usure'. Ik ben benieuwd. De oude ijzers
bewaar ik als aandenken. Kosten van het nieuwe beslag: 250
franc, zo'n zeventig gulden. Die man zal nooit rijk worden.'
Op de lange weg naar Boën vertoont Rianne
vermoeidheidsverschijnselen. Die zijn verdwenen op het moment
dat we Boën binnenrijden. Het is druk, er is markt. Kwiek als
een paradepaard loopt ze door het centrum. Ze houdt blijkbaar
meer van druk stadsleven dan van de rust op het platteland. In
dat opzicht verschillen we van elkaar.
'Tout au fond' zegt de beheerder van de camping in Montbrison.
Een mooi plekje achterin. Volop gras en uit de buurt van de
reguliere gasten. Die passeren in traag tempo als ik mijn potje
kook. Ik doe alsof ik niets zie. Geen zin in gebabbel. De kou
heeft mijn goede humeur verpest. Morgen betert het. Opklaringen
in de middag, dertien tot negentien graden. Voor ons liggen de
bergen van het Massif Central. Le Puy wenkt in de verte.
(7/9) Op de weg van Montbrison naar Margerie Chantagret knijp ik
hem als een ouwe dief. Het wegdek is glad als een ijsbaan. Door
de warmte in de zomer is alle grint in het asfalt weggezakt;
door de kou is het wegdek keihard. Rianne glibbert als een
beginnende schaatser.
In Margerie rijden we over een wiebelend stuk wegdek, een
weegbrug. Hoeveel zou mijn snoepie wegen, hoeveel de kar? Ik heb
geen zin om Rianne uit te spannen en laat haar wegen met tuig en
burrie. Vijfhonderdvijfenzestig kilo, de kar achthonderd. 'Pas
possible!' roep ik ongelovig uit. Gelach van de omstanders. 'Elle
est costaud, hein!'. Een flinke meid, ja. Hou het, ruim genomen,
op vijfendertig kilo voor tuig en burrie, dan zou Rianne
vijfhonderddertig kilo wegen. Een fjord van haar maat weegt
doorgaans zestig kilo minder.
In St. Jean Soleymieux vraag ik aan een voorbijganger de weg.
Hij geeft me een hand. Mazodier is de naam, en de weg voert naar
zijn huis. Het eten is goed, de wijn beter, de Calvados best.
Bij het open haardvuur stippelt mijn gastheer een route voor mij
uit en babbelen we over paarden. Hij heeft/had zelf twee
scharminkels en een Shetlander. Niet vet te krijgen, zegt hij.
Samen brengen we een bezoek aan Robert, een vriend van hem met
een ranch. Vier paardjes uit de Camargue en een Haflinger met
veulen. De Haflinger trekt een calèche, een licht rijtuigje. Een
rit van een uur kost honderd franc per persoon. Tegen de
verwachting in loopt de business als een trein. Vooral kinderen
en bejaarden zijn verrukt van een tochtje in de calèche.
Van het bezoek aan de Mazodiers houd ik een lichte hoofdpijn
over van de Calvados en een fraaie hoofdband met 'sliertjes' in
de kleuren van de Franse vlag voor Rianne. Tegen de vliegen.
(8/9) Tot aan de grote weg naar St. Bonnet le Château is het
weer glijden. Op zoek naar enigszins ruwe plekken op het asfalt
rijden we kriskras over de weg. Rianne begint het te leren.
'Voorzichtig meisje!' doet haar haar voeten neerzetten alsof ze
op eieren loopt.
Op een rustplek even buiten St. Bonnet le Château concurreert de
rook van mijn sigaar met de walmen die Rianne vanachter haar
staart de wereld instuurt. Het doet me denken aan het verhaal
van een aan roken verslaafde vader die, in de geest van de
moderne tijd, tijdens een lange autorit aan zijn zoon vroeg of
hij er bezwaar tegen had dat hij een sigaret opstak. 'Vind je
het goed dat ik een wind laat', antwoordde de zoon koeltjes.
Rookvrij, alcoholvrij en vegetariër was de knul. Niet roken
leverde hem op zijn eenentwintigste het beloofde gouden horloge
op. Pa moest diep in de beurs tasten. Sneu was dat hij zijn
verstandige opvoeding moest bekopen met winden van de zoon
telkens als hij zelf een sigaret opstak. Zo niet letterlijk, dan
wel figuurlijk.
Hier, midden in de natuur, duizend meter hoog, heeft niemand
last van de rook. Behoudens ikzelf. Het hoest lekker weg, dat
wel. Echter, vergeleken met de Franse sigaretten zijn die
sigaren onschuldige rokertjes. Ik heb er een kist vol van. 'Met
een sigaar in de hand is men welkom in boerenland', las ik
ergens. Waarschijnlijk een heel oud boek. Of ik vergeet ze aan
te bieden, of de boeren die mij gastvrijheid verlenen zijn
niet-rokers. Vegetariër zou ik wel willen zijn. Mijn huifkar
heeft geen koelkast. Alcoholvrij hoeft niet. Dagelijks twee
pinten bier is goed voor hart en bloedvaten. Bovendien zit er
vitamine B in. Zo stond althans in een gezaghebbend tijdschrift
bij de tandarts. Maar ja, misschien had de schrijver van het
artikel wel aandelen in een brouwerijconcern. Over de pintjes
die ik gemiddeld wegslik, heb ik het eens gehad met de huisarts.
'Je moet minder roken', zei hij.
Er passeert een wandelaar. Ik wenk hem en bied hem een sigaar
aan. Ook al een niet-roker; wel een prater. Hij adviseert niet
de doorgaande weg naar Estivareilles en Usson Forez te nemen,
maar een secundaire route via Merle, Apinae en St. Pal de
Chalençon. 'Mooie route, beter wegdek.' Het eerste klopt, het
tweede niet. Om vijf uur even grazen aan de wegkant, om zes uur
een camping in St. Pal, bovenin het dorp naast het kerkhof. Mijn
'caravan' mag op een van de caravanplaatsen. Keurig plekje,
keurig afgezet met coniferen. Bij elk perceeltje is een dubbele
kraan. Waarom twee?
Rianne graast langs de toegangsweg. Opgeschoten jongens komen
met brommers het terrein op. 'Les gars les plus curieux du
village?' roep ik. Ze lachen bevestigend. Of ze nieuwsgierig
zijn! Ze zien toe hoe ik kokkerel en de kou verdrijf met een
stevig glas Ricard. Even na hun vertrek komt de vrijmoedigste
samen met een kameraad terug met mijn dessert: drie gebakjes,
blijkbaar bedoeld om samen op te smikkelen. Leuk, jongens, maar
ik moet eerst eten. Daar wachten ze niet op. Broembroem, weg
zijn ze. Warme hap, een flinke slok wijn, koffie en gebak. Ik
voel me weer mens worden. Om negen uur lig ik in mijn slaapzak
met Floppie aan het voeteneinde. Ik kan het niet over mijn hart
verkrijgen haar in deze kou onder de kar te laten liggen.
***
A cause de l'hygiène...
Het geknal van jachtgeweren wedijvert met het gelui van de
kerkklokken. Zondag. Het wordt vandaag een beroerde dag voor le
gibier, het wild: het jachtseizoen is geopend.
Het is koud, maar mooi weer. Kerkje en huizen aan mijn voeten,
zo ver het oog reikt glooiend land met frisgroene en gele
kleuren, een mooi uitzicht. Ik zou me volmaakt gelukkig voelen
als we straks niet weer die ellendig gladde wegen op zouden
moeten. Saint Pal de Chalençon heet het plaatsje waar we nu
bivakkeren, de heilige Pal van Chalençon. Nooit van gehoord. Nu
zijn er meer heiligen van wie ik nog nooit heb gehoord, dus dat
zegt niets. Chalençon staat niet in het woordenboek. Pal wel:
'spits toelopende paal'. 't Is bijna Nederlands. 'Geef me die
pal eens an.'
En dan is het opeens al weer bijna avond. Chomelix, negenhonderd
meter hoog, een kleine zes uur gaans vanaf St. Pal. Toch maar
twintig kilometer. Het wegdek en de steile côtes in aanmerking
nemend nog niet eens zo gek. Zes mannen uit het café van
Chomelix begeleiden ons naar het jeu de boules-terrein. Gras
voor twee dagen. Morgen rustdag, besluit ik. 'Het veld is van de
gemeente. Als iemand wat te zeggen heeft, trek je daar dan maar
niets van aan', zegt een van de mannen. Op mijn vraag of het
niet verstandig is de burgemeester om toestemming te vragen
antwoordt hij lachend: 'Dat is niet nodig, we zijn collega's.'
Honderd meter verderop is een fontein. Leuk voor een foto als
Rianne eruit drinkt.
In gedachten ga ik terug naar de ochtend, naar Saint Pal.
Misschien heb ik de heilige Pal beledigd met mijn profane
toespeling op zijn naam en moet ik het navolgende incident als
een terechtwijzing zien. Uitgezwaaid door de beheerder rijden we
de camping af. Zoals voorspeld is de klim naar Craponne sur
Arzon geen kattenpis. Rianne heeft twee pauzes nodig om de berg
op te komen. Op een braakliggend terrein voor Craponne zet ik
haar aan de tuier. Ze is bezweet, er staat een gure wind, ik leg
haar een dek op. Als uit het niets doemt plotseling van achteren
een auto op. Er loopt een onverhard pad, het was me niet
opgevallen. Rianne schrikt en gaat ervandoor. De pin van de
tuier vliegt door de lucht. Ik krijs: 'Rianne!!!' Ze stopt,
kijkt om, ziet mij en de auto en blijft staan. Ze loopt kalm mee
terug. Goed dat die pin, die 'pal' - een spits toelopend ijzeren
paaltje - niet al te vast in de grond zat. Ze had haar nek
kunnen breken. Zou Saint Pal...? Hoe het ook zij, hij houdt in
elk geval van paarden. Dus vergeef ik het hem...
De zware klim tussen Craponne en Chomelix eindigde op een
schitterend plateau met reusachtige naaldbomen. Ik keek mijn
ogen uit. Koud was het wel. Ik heb mijn winterjas aan. Het heeft
hier de afgelopen twee nachten gevroren.
(10/9) We hebben er nu zo'n duizend kilometer op zitten,
achthonderdvijftig met de hoefijzers van de hoefsmid uit het
Brabantse Berlicum. Over dertig kilometer zijn we in Le Puy,
vandaag nog in Chomelix. Ik breng de dag door met kilometers
tellen op de kaart, morrelen aan het deksel van een bankje dat
niet goed sluit, lezen, opruimen en niksdoen. In de bartabac
koop ik rookwaar, marsen, nutsen, kauwgom, bestel een koffie met
cognac en blader in een tijdschrift. Moord, doodslag en bloot.
Ik wandel met Rianne door het dorp en laat haar drinken uit de
fontein. Ik zet de kar uit de wind in de zon en leg Floppie vast
aan een bank op de boulesbaan. Ook uit de wind en in de zon. Ze
vindt het prima zo.
Een oude baas van achtenzeventig komt 'buurten' en vertelt over
vroeger. Hij was wijnhandelaar. Chomelix telde toen duizend,
elfhonderd inwoners. Nu nauwelijks vierhonderd. Allemaal oude
mensen. De jongeren trekken naar de stad. Luxe, een goed
inkomen, dat trekt. 'Toch maakt geld niet gelukkig.' Ik knik
bevestigend. Een vrouw van middelbare leeftijd komt me
aardappels en sperziebonen brengen. In haar tuin naast de
boulesbaan staat ook nog sla. 'Pak maar wat je kunt gebruiken.'
Voor zichzelf en haar vader heeft ze genoeg. 'Bovendien gaat het
vannacht weer vriezen.'
Om acht uur lig ik met een boek in de slaapzak: 'Pygmalion in de
sneeuw'.
(11/9) In een kil zonnetje, op een picknickplaats vlak voor St.
Paulien, zo'n vijftien kilometer voor Le Puy, geniet ik van het
magnifieke uitzicht. Er is nauwelijks verkeer. Twee vrouwen
spannen roodwit geblokt band over de weg en jagen koeien naar
een wei aan de overkant.
De hoop na Craponne af te zijn van de steile côtes is de bodem
ingeslagen. De berg naar Bellevue la Montagne was hevig, de
afdaling naar le Puy eindeloos. Hier aangekomen houdt een
behulpzame Fransman Rianne in de gaten als ik een supermarkt
inga. Hij is blij een fjord te zien. Hij heeft negen jaar in
Noorwegen gewoond, waar het fjordenpaard oorspronkelijk vandaan
komt. Nu woont hij in de Pyreneeën, wil een hengst en een merrie
kopen om te fokken en op het land te laten werken. Zijn oma
staat erbij en luistert. Als ze hun weg vervolgen, geeft ze me
een half zoet brood.
Vijfhonderd meter verderop is de camping. Voor het eerst hoor ik
'nee' zeggen. 'A cause de l'hygiène; les crottins'. Hoezo
hygiène? Paarden zijn schoner dan mensen en die paar 'crottins'
ruim ik wel op. De beheerder wijst me op het campingreglement.
Daar kan hij niets aan veranderen. 'De burgmeester wel', zeg ik.
'Die ligt in het ziekenhuis', zegt hij.
Ik vraag hem de nu hoogst verantwoordelijke te bellen. 'Zeg maar
dat een Nederlandse journalist een reportage komt maken over de
gastvrijheid in Le Puy.' Hij doet het ook nog, het antwoord
blijft nee. Tandenknarsend vertrek ik. Le Puy door, een steile
helling op. Op een parkeerplaats links van de weg stop ik. Half
acht, Rianne is aan rust toe. Er groeit nauwelijks iets
eetbaars, auto's razen voorbij. Een gearmd stel loopt de
parkeerplaats op. 'Est-ce que vous savez...' Het geluk is met
ons. De ouders van het meisje wonen op de berg loodrecht boven
de parkeerplaats. Die hebben buren en die buren zijn kennissen
van de boer die vlakbij haar ouderlijk huis een weitje heeft.
Rianne mag erin. Voor de kar is plaats op de inrit naar de
garage. Horizontaal, dat slaapt wel zo prettig.
(13/9) Gisteren was ik te moe om nog een pen vast te houden. De
dag verliep als volgt: Na een stevig klimpartij laten we Le Puy
achter ons. Elf kilometer voor Pradelles staan twee lifters.
Bernard, een stevige door en door gebruinde knaap uit Perpignan
en Benois, een zwartgelokte, magere slungel uit het Franse
Nergenshuizen. L'autostop wil niet lukken. Dan maar een 'chevalstop'.
Ze leggen hun rugzakken in de kar en wandelen mee.
Op aanraden van een ruiter die ik 's ochtends ben tegengekomen,
nemen we in Le Sauvetat een onverharde weg. Hobbel de bobbel, de
kar bewijst zijn stevige constructie. Spiegelgladde C-wegen
volgen, dan weer een onverharde. De weg wordt steeds rauwer, we
ontwijken de grootste keien. Voor een steile afdaling kruip ik
op de bok en zet me schrap. Dit wordt wildwest. We bolderen naar
beneden. Floppie ziet het niet meer zitten, ze peert hem in
tegenovergestelde richting. Bernard en Benois rennen achter haar
aan.
Wat een kerels! Ze werken zich in het zweet met duwen en
tegenhouden van de kar. Rianne laat zien dat ze tot meer in
staat is dan ik voor mogelijk hield. Na een laatste steile
helling te hebben overwonnen geeft ze er, trillend van
inspanning, de brui aan. We bevinden ons op een klein plateau.
Terwijl ik Rianne spons en droog boen met mijn beste handdoek
sprokkelen Bernard en Benois hout en ontsteken een kampvuur. Dek
op, aan de tuier, eten is er genoeg. Ik zorg voor de pot:
piepers, boontjes, uien, tomaten, brood en wijn. Koffie met zoet
brood van de oma uit Le Puy na.
Bernard, zo vertelt hij, is bohémien, zwerver. Hij heeft
welgeteld veertig landen aangedaan. Werk, zoals het zich
aandient, is er overal. Hij en Benois, die sedert kort met hem
meetrekt, zijn op weg naar de druivenpluk. Dik achthonderd franc
per week plus kost en inwoning. Als we gaan slapen gaan de
mannen bij het kampvuur letterlijk onder zeil.
De ochtend begint met koffie, brood, jam en honing. Na een uur
zijn we in Pradelles. Rianne drinkt uit de dorpsfontein, wij
nemen een glas op het terras van het dorpscafé. Met z'n drieën
op de bok dalen we af naar Langogne. Koffie, brood met chocolade
en 'bon voyage!' De heren gaan richting Mende.
Om op de plek te komen waar we nu zitten, zes kilometer voor La
Bastide, moeten we een riviertje door. Rianne voelt er niets
voor. Na een dag als die van gisteren deins ik nergens meer voor
terug. Rianne weigert, ik houd aan. Ze stapt het water in,
stopt, wil terug. Een klap met de leidsels op haar kont brengt
haar op andere gedachten. Met een vaartje sleurt ze de kar naar
de overkant. Alweer een ervaring rijker. Ik laat haar vrij
rondlopen. Een oude man komt op bezoek. Zo te horen heeft hij
een spraakgebrek. Hij heeft een gat in zijn schedel. Ik moet
voelen waar. Half zittend in de kar brabbelt hij en kijkt
begerig naar mijn aperitief. Spraakgebrek, of ladderzat? Ik bied
hem niets aan. Terwijl ik de inhoud van een blik cassoulet
opwarm, een ragout van witte bonen en vlees, kletst hij me de
oren van het hoofd en geeft me geregeld een klap tegen de benen.
Dan reikt hij naar mijn glas, maar durft niet door te zetten.
Rianne is het gebeuzel blijkbaar beu en sjokt een holle weg af.
Geërgerd beveel ik haar te stoppen. Fout! Een fjord is geen hond
die zich laat bevelen. Een vriendelijk verzoek wordt in
overweging genomen. Het antwoord is een drafje. Ik zet de
achtervolging in. 'Comprendere!' roept de man me na. 'Begrepen!'
Hij is verdwenen als ik met Rianne terugkom.
(14/9) In de middagpauze neem ik een kijkje in de middeleeuwse
kerk van Prévenchères. Ik vraag Onze Lieve Heer wat aan het
gladde wegdek te doen. Hij laat het regenen; het wegdek op de
lange, langzame klim naar Villefort wordt er stroever door. Op
het plateau is het ongelooflijk mooi. Rotsen, hoogten en
ravijnen, velden paarsgekleurde heide, verschoten groen. Groen
noch heide kunnen Rianne bekoren. Ze is beter eten gewend.
Borden aan de wegkant verwijzen naar twee campings. Ik vrees de
diepte in te moeten en rij door. 'Camping à la ferme' wordt
aangegeven, dat lijkt me wel wat, kamperen bij de boer. Toch de
diepte in, Villefort ligt nu eenmaal in een dal. Het is
opgehouden met regenen, het wegdek is glad als voorheen. Rianne
glibbert kalm de helling af naar het dorp. Op de camping krijgt
ze hooi. Twee meisjes uit Brussel, die hier veertien dagen
hebben vertoefd, maken foto's. Ze zullen er een naar mijn
thuisadres sturen.
Van de acht uur die we vandaag hebben getrokken heb ik er vier
meegelopen. Mijn voeten branden en stinken alsof ik ze in geen
veertien dagen heb gewassen.
***
Dochter van Eva...
'Als je de weg naar Aujac neemt, kom je er vanzelf.'
Camping Le Martinet, de gierzwaluw in het Nederlands. 'Mauersegler'
zeggen de oosterburen, muurzeiler. Treffend omschreven; de vogel
'zit' tegen loodrechte muren. En in dit door loodrechte
bergwanden gemarkeerde gebied is Marie dus neergestreken. Die
goede, oude, ondernemende vriendin die haar huwelijk op de
klippen zag lopen en een aardige Fransman tegen het lijf liep
die zich in vergelijkbare situatie bevond. Samen een camping,
dat leek ze wel wat. Een nudistencamping, toe maar. Dat was ik
vergeten. Puur natuur, daar houdt Marie van. En hier zou, meende
ze, wellicht ook een nieuwe toekomst voor mij zijn. Samen met de
kleine marieke, dochterlief, die iets met paarden wil waar
moeders noch nieuwe vriend enige sjoege van hebben. Het kind
reed al pony in de moederbuik en nu, op haar twaalfde, kan ze
alleen maar over paarden praten.
Ze is een goede ruiter en wil in de toekomst zelf een manege.
Misschien met mijn hulp, meende Marie, die ik had bekend dat de
schrijfmachine me soms de keel uitkomt. Zelf ervaren bosruiter,
zou ik bij aankomst ook weten wat mennen is. Met de huifkar
zouden we ritten kunnen maken met de campinggasten en met
ruiters onder hen tochten in het zadel. Niet geheel verstoken
van romantische gevoelens, leek mij dat een aantrekkelijk
perspectief. Echter, in tegenstelling tot de dochter ben ik
geboren met een pen in mijn handen, voorbestemd de goegemeente
in te lichten over wat zich zoal in de wereld afspeelt. Of een
leven tussen paardenkeutels een redelijk alternatief is? Afijn,
we zullen zien. Eerst maar eens veilig beneden zien te komen.
Het pad ziet er nogal steil uit. Na de bocht blijkt dat het
beginstuk een flauwe helling was. De rem lijkt stuk, Rianne
draaft, de kar dendert achter haar aan. Dat pad komen we zonder
hulp nooit meer op, dat is wel duidelijk.
Michel, zijn vrouw Lilian en hun zoontje Alexandre vormen het
welkomstcomité. Ik vraag naar Marie. Die is er niet. Vriend en
dochter ook niet. Ze zijn terug naar Nederland. Hoe kan dat nou?
'Vous n'êtes pas au courant?', U bent niet op de hoogte? Nee, ik
weet nergens van. 'Bonbien', welnu. Michel vertelt: Ze werkten
samen. Hij, Lilian, Marie en Henri. Er werd hard gewerkt en de
sfeer was goed. Helaas waren er minder gasten dan verwacht. Aan
het einde van het seizoen was er niets verdiend. Marie en Henri
geloofden het niet. Ze waren laaiend. Op hoge poten zijn ze
vertrokken. Henri wil nu samen met Marie in Zuid-België iets
beginnen.
Einde droom, nieuwe horizonten. En ik kom niet in de verleiding
een heikele koerswijziging te maken in mijn manier van
broodwinnen.
Rianne en Floppie mogen vrij rondlopen, ik kan gaan staan waar
ik wil, blijven zo lang ik wil en betalen hoeft niet. Als ik
vertrek zal Michel de kar met de tractor naar boven brengen.
Aardig. Dat kan ook van de camping worden gezegd. Aan de voet
van hoge bergen, aan de oever van het riviertje Cèze. Eén groot
bos waarin paden en kampeerplekken zijn uitgehakt, een
zwembadje, schoon sanitair. Ik kies een plek uit dichtbij het
sanitair, geef Rianne de vrijheid, neem een aperitief en begin
aan een brief naar Marie. Ik wil haar kant van de zaak wel eens
horen. Terwijl ik aan het pennen ben, verschijnt tussen de bomen
een dochter van Eva, zonder vijgenblad. Ze schenkt mij een
vriendelijke glimlach en begeeft zich naar het sanitair. Ik lach
schaapachtig terug. Het is niet voor het eerst dat ik een naakte
vrouw zie, maar in de vrije natuur kom ik er niet echt vaak een
tegen. Ik wend mijn ogen af. Eén blik volstaat om vast te
stellen dat Ons Heer een goede dag had toen hij haar schiep. De
behoefte mijzelf in Adamskostuum te kleden ontbreekt. Ieder zijn
meug. Had ik een vacht als Rianne dan zou ik er misschien anders
over denken. Rianne, waar hangt ze uit? Ik vind haar op het
moment dat ze pootje baadt in de Cèze. Tot haar knieën zakt ze
weg in het grint. Ze toont geen enkele angst voor het bruisende
water. Ze begint te dollen als een blije kleuter. Dit gaat
verkeerd. Het riviertje is bezaaid met stukken rots. Ze kan haar
benen breken, met een hoef beklemd raken. Gekleed en wel loop ik
het water in, grijp haar bij de maantop en leid haar naar de
oever. Toch maar aan de tuier, dat is een stuk veiliger.
(18/9) Rianne is weer aan nieuwe schoenen toe. Ik laat smid
Bouchon in Saint Ambroix de oude ijzers zien met de widiastiften.
Hij pakt een spijker en een hamer en tikt ze eruit. Ze zijn
conisch en op één na gaaf als nieuwe. Widia, 'Wie Diamant'.
Gaatjes boren, erin tikken en klaar is kees. Tweehonderdtwintig
franc inclusief het lassen van de pin in de burrie waaraan het
zwenghout vastzit. Vastzat. De pin brak toen Michel met zijn
tractor de kar het campingpad optrok. Met een stuk ketting
maakte hij een noodvoorziening.
(19/9) Les Fumades les Bains. Vier sterrencamping. Maar, ze
willen een eenzame bohémien niet het vel over de oren halen.
Veertig franc per nacht.
Rianne raakte haar avondbrok nauwelijks aan. Ziek? Ik zal haar
een paar dagen rust gunnen.
Zalig geslapen. Les Fumades les Bains heeft geneeskrachtige
bronnen. Vandaar 'les Bains', heilzame baden. Misschien staat
mijn kar wel boven zo'n bron. En vandaar die 'zalige slaap'.
Rianne hinnikt opgewekt als ik haar een handje brokken geef. Ze
wil aangehaald worden. Ze ziet er gezond uit. Toch maar even
temperaturen. Een buurman is bereid een voorbeen op te nemen,
zodat ze niet kan slaan als ik de thermometer in de aarsopening
steek. Ze geeft geen krimp. 38,9 Celsius. Verhoging. Ik schrijf
rust voor. Met de behulpzame buurman doe ik boodschappen in Alès.
(20/9) François, een van de campingbazen, leent mij een zadel.
Even stappen in de omgeving, Rianne heeft beweging nodig. Bij
het beklimmen van een berg klautert ze over rotsachtige paden
alsof ze niet anders gewend is. In Boisson komen we Louisa
tegen. Wat een toeval. We hebben elkaar al eerder ontmoet. Zij
en haar vriend John werken op een camping met een Nederlandse
eigenaar. De camping leek me niets voor zwervers, we trokken
verder.
Louisa vindt het leuk even op Rianne te mogen rondstappen en
nodigt me daarna uit voor een glaasje in haar gîte. De voertaal
is Engels. Net als John - die zich later bij ons voegt - komt ze
uit Wales. Via een Britse organisatie zijn ze hier terecht
gekomen. Een soort vakantiewerk, begrijp ik. Ze heeft heimwee,
wil een gezin stichten. Kinderen. Haar vriend trekt er niet zo
aan. Thuis, in Wales, werkt ze in een winkel. Hier maakt ze
toiletten schoon. Of ik zin heb vanavond bij hen te souperen?
Tegen etenstijd spoed ik me op een jongedamesfietsje, de enige
fiets op de camping, naar de gîte. Een heet maal, dat wat weg
heeft van chili con carne, wordt opgediend. Met praten en
filosoferen wordt de avond aangenaam doorgebracht. Louisa wil
weten hoe oud ik ben. Zij is negentien, John eenendertig. Waarom
willen mensen elkaars leeftijd weten? Een mens is zo oud als hij
zich voelt. Vijfenveertig, zeg ik. Een grapje, meent Louisa. Ik
kan niet veel ouder zijn dan haar vriend. Naar mijn gevoel ben
ik zelfs jonger. Weg van sleur en stress, dag in dag uit in de
natuur, werkt verfrissend op lichaam en geest. Bij het afscheid
heeft Louisa rode koontjes en kijkt me allerliefst aan. De blik
van Pascal. Een kusje links, een kusje rechts en ik fiets
haastig terug naar mijn huifkar voordat ik word overvallen door
een groene bui.
(22/9) Na nog een dag rust kan Rianne er weer tegenaan. Het
wordt tijd terug te gaan naar Nederland. De Middellandse Zee,
naar schatting twee dagtochten vanaf Les Fumades les Bains,
trekt me niet. Zand en water is leuk voor zonaanbidders. Ik
besluit naar het oosten af te buigen, via de Ardèche naar de
rivier de Rôhne en daarlangs naar het noorden te trekken. Rianne
zal me dankbaar zijn. Rivieren lopen door dalen, dat scheelt een
hoop vermoeiende 'côtes'.
Na Barjac kondigt Nederland zich al aan. Linde, 'le tilleul' in
het Frans, maar dat weten de bewoners van het dorpje niet. In
elk geval de campingbeheerder niet. Het interesseert hem ook
niet. Hij wil tien franc voor de overnachting. Hij werpt een
blik op de huifkar en zegt: 'C'est bien si on a le temps', leuk
als je de tijd hebt. 'Bonne soirée!' 'Ook goedenavond', zeg ik.
Hij lacht.
Mooi sanitair, drukkraan bij een boom, een hele en een gebroken
schommel, enkele lege caravans. Bomen en struiken breken de
straffe wind. Ik kijk uit op beboste bergen waar de ondergaande
zon lichte en donkere kleurschakeringen in aanbrengt. Nog even
en ook ik ga gedichten schrijven: 'Hier ligt Peer, hij is niet
meer.' {Met dank aan Poot (landbouwer, dichter, 1689 - 1733),
hij is dood}.
Ik neem een neutje en schrijf: 'Vertrek half elf vanaf Les
Fumades. Een moederlijk type houdt me op. Ze vertelt me over
haar liefde voor dieren, de onveiligheid op de wegen, in de
stad, in de natuur door zwervers, dak- en thuislozen. Of ik toch
vooral voorzichtig zal zijn. In La Bégude koop ik vijftig kilo
paardenbrok voor honderd franc. In Barjac meen ik de caravan van
Marie te zien. Bij camping Château de Boisson zwaai ik
denkbeeldig naar John en Louisa.
Mijn gedachten gaan terug naar camping Le Martinet. Jammer toch.
Marie had er zich zo veel van voorgesteld. Ik zie de vrouw voor
me die op de ochtend van mijn vertrek naturistisch staat te
wezen bij de wasgelegenheid. Trui tot even boven de navel,
sokken tot aan de knie, laarzen. In haar rechterbil zit een
deukje.
Van ravioli, uien, ei en tomaten maak ik een dikke soep. De
koffie stoot ik om over mijn slaapzak. Dat wordt slapen onder de
paardendeken.
(23/9) Rianne eet haar brokken met lange tanden. Misschien
bevalt de samenstelling van de nieuwe voorraad haar niet. Mij
beviel de nacht in Linde niet (l'Inde, zegt de kaart, India). Om
middernacht werd ik wakker van de kou. Met het droge deel van de
natte slaapzak kreeg ik het warm. Om half vijf maakte Rianne me
wakker doordat de ketting van de tuier over een lege emmer bleef
schuren.
Berg op, berg af. Aan het einde van de dag rijden we de camping
van Saint Marcel d'Ardêche op. Gesloten officieel, maar het
sanitair functioneert nog.
Ons verschijnen jaagt een eenzame gast schrik aan. Ik schenk hem
een vriendelijke glimlach die hem over zijn angst heen helpt.
Hij is een 27-jarige Duitse student in de medicijnen die er met
fiets en tentje alleen op uit is getrokken. Hij is drie weken
onderweg, steeds op de vlucht voor de regen. Van warm eten komt
niet veel. Nou, dan treft hij het vandaag. Ik laat hem delen in
mijn culinaire overvloed en het is een genot te zien hoe hij
zich te goed doet. De volgende ochtend ontbijten we samen. Een
jongen uit het dorp die een kijkje komt nemen haalt (en betaalt)
vers brood voor ons. Nee, hij wil het geld niet. Hij vertelt van
plan te zijn zelf een huifkar te bouwen en te gaan trekken. Dat
heb ik meer gehoord, maar in de meeste gevallen blijft het 'un
rêve', een droom.
(24/9) Gert-Jan Boelens en Justine Niemeijer van manege De
Distelhoeve in het Brabantse Helvoirt hebben te paard een
retourtje Luxemburg genomen. Nederlanders op een camping in
Viviers laten mij het artikel lezen dat in Neêrlands grootste
dagblad staat. Een tocht zoals ik aanvankelijk zelf in gedachten
had. In het zadel, dwars door bos en heide, midden in de natuur.
Voordeel van een huifkar is echter dat je bed en keuken bij de
hand hebt. Luxe! Nadeel is dat je gebaande wegen moet volgen van
ten minste de breedte en de hoogte van de huifkar. Laaghangende
takken, een diepe greppel, een te smal pad of een omgevallen
boom en je kunt omkeren.
Ik neem de kans waar met de Nederlanders mee te rijden naar
Montelimar en koop er twee paar hoge schoenen. Net als het tuig
zet ik ze dik in het vet.
(25/9) Waartoe zijn we op aarde? Die vraag duikt op als ik depri
ben of te weinig omhanden heb. De jus is er een beetje vanaf.
Het landschap is mooi, de wegen zijn niet te druk, de hellingen
niet te steil, de mensen vriendelijk. Ik loop meestal met Rianne
mee en neurie een liedje dat niet uit mijn hoofd wil. Slaat de
verveling toe? Ik mis de uitdaging, het ruige berglandschap.
Onderweg word ik aangehouden door een gendarme. Twee dagen terug
ook al. Toen wilden hij en twee collega's mijn paspoort zien. Of
ze koffie wilden, vroeg ik. Die wilden ze wel. Nu komt een van
de drie zo maar een babbeltje maken.
'Camping interdit' staat op het bord. Het is half zeven als wij
in Baix het terrein oprijden waar het verboden is te kamperen.
De pot op met het verbod. Rianne heeft rust nodig. Ik ook. In
Cruas, waar we een uur eerder waren, was een camping, maar ik
vond het nog te vroeg om te stoppen. Of er een in le Pouzin is,
vier kilometer verderop? De Baixenaar aan wie ik het vraag is er
niet zeker van. Dan overtreden we maar de wet.
Er komen twee mensen langs met een hond. Ze knikken vriendelijk.
Een moeder stuurt twee kinderen naar huis. De vrouw die vanuit
haar huis uitkijkt op mijn kar groet niet terug, ze sluit de
luiken. Een gure wind giert door de spleten van de kar. Mijn
koude voeten krijg ik zelfs niet warm met een hete kruik.
***
Keurig in het pak...
Michel en Michelle wonen bovenop een berg bij la Chapelle. La
Chapelle de St. Pierre, de kapel van Sint Petrus.
Michel hield me onderweg aan. Of ik een plaats zocht? Hij had
een stal voor me, een wei. Had zelf ook paarden. Een magere man,
keurig in het pak, met stropdas. Drieëneenhalve kilometer
bergop, zei hij. Steil omhoog, dat heeft hij er niet bij
verteld. Na zes uur werken is dat een beetje teveel voor Rianne.
Op het eerste het beste parkeerhaventje span ik haar uit, zet de
kar op de rem, de achterkant tegen een boom, en wandel zingend
met Rianne naar boven. Het regent pijpenstelen. Heerlijk, de
uitdaging is terug!
Michel heeft zijn werkpak verwisseld voor een wollen vest, jeans
en laarzen. Zo zie ik hem liever. Een tochtvrije stal, een dikke
laag stro en zoon Yann (13 + een half!) gooit plakken hooi van
de hooizolder. Een glaasje op de goede aankomst en per auto gaan
we tuig en tas met reispaperassen ophalen. Michelle zorgt
intussen voor een stevige macaronischotel en nodigt me tijdens
het verorberen ervan uit de volgende dag te blijven.
Als ik om kwart over zeven 's ochtends mijn tweepersoons bed
verlaat, wachten Michel en Michelle al met het ontbijt. Michel,
directeur van een reclamebureau, gaat naar zijn werk. Michelle
en ik gaan boodschappen doen in Valence. Bij de kapel van Sint
Petrus maken we foto's. Een lege blok steen, geplunderd door
dieven. Wat restte is naar veiliger oorden gebracht.
Als Michelle op de dorpel van openslaande deuren zit te lezen
met haar Ierse setter en Floppie aan haar voeten, zit ik aan een
centimeters dikke kloostertafel in mijn schrift, dat ik dagboek
noem, te pennen. De stilte wordt gedragen door het gezoem van
vliegen en een koelkast.
(28/9) Michel is al naar zijn werk. Om half acht riep hij dat
hij haast had. 'Bon voyage!', goede reis! 'Au revoir, merci!' Ik
draai me nog een keer om.
Michelle heeft het ontbijt klaarstaan. Ze zegt: 'De Fransen
moeten 'plus accueillant' zijn', werd op de radio gezegd. 'De
toeristen rijden door Frankrijk heen, louter benzine en
autoroute betalend.' Ik antwoord dat ik geen klagen heb over de
vriendelijkheid en gastvrijheid van de Fransen. Integendeel. Of
'plus accueillant', gastvrijer zijn, vakantievierders binnen de
Franse grenzen houdt, betwijfel ik. Spanje is goedkoper.
Alles wat zwaar laden we over in de auto van Michelle. Ik trek
de rem van de huifkar zo strak mogelijk aan. Die is nu zo licht
dat Rianne tijdens de steile afdaling af en toe echt moet
trekken. Drie zoenen ten afscheid en we zijn weer 'en route'.
Rianne heeft er zin in, ze wil draven. De paardenbrok zal er
debet aan zijn. Michel en ik hebben geruild. In de brok die ik
had gekocht was luzerne en geen haver verwerkt. Vandaar dat ze
die met lange tanden at.
Langs een zijweg parallel aan de Rôhne staan appelbomen. Even
grazen, een appeltje en terug naar N 86, bij Arras het spoor
over richting overnachtingplaats. Rianne loopt er los. Ik hoef
niet op haar te letten, ze let op mij. Ik kan geen stap
verzetten of ze volgt me. De halve meloen die ik als dessert had
bedoeld heeft haar belangstelling. Ze is sneller dan ik. Voor
mij geen dessert vandaag.
(29/9) Saint Pierre de Boeuf. Boeuf betekent rund, os. Oss komt
steeds dichterbij. Hooguit nog een dikke maand, schat ik. Morgen
Vienne, overmorgen Lyon.
(30/9) Even buiten Ternay, zo'n twintig kilometer voor Lyon,
staan we op een parkeerterrein achter een gesloten restaurant.
Twee behulpzame gendarmes wezen me de weg. Echt een plek om
overvallen te worden door geboefte. Ik maak me geen zorgen. Wat
valt er nu bij een bohémien te halen?
(1/10) In St Bonnet de Mure is het moeilijk een
overnachtingplaats te vinden. Niemand waagt zich op straat; het
stortregent. Via via belanden we op een pad dat naar een
boerderij schijnt te leiden. Erlangs groeit gras, op een open
stuk staan bomen. Ik zet Rianne zo snel als het gaat aan de
tuier en vlucht de huifkar in. Ik ben door en door nat. Snel
omkleden, ik kan me niet veroorloven ziek te worden. Over Rianne
hoef ik me geen zorgen te maken. Geen betere kleermaker dan
Moeder Natuur. Ik wring het natte goed uit en stop het in een
plastic vuilniszak. Zodra het zonnetje wil, kan ik het te drogen
hangen. Gewikkeld in mijn slaapzak sla ik aan het kokkerellen.
Het gekletter van de regen op de huif verhoogt de gezelligheid.
Vivre moins pour vivre plus, met minder comfort meer genieten
van het leven. Echte kampeerders weten dat. Maar wie kampeert er
tegenwoordig nog echt? Een huis op wielen achter de auto.
Koelkast, verwarming en net als thuis 's avonds voor de buis.
'Geef mij nog maar een pilsje', zegt Piet. 'Ik ben je dienstbode
niet', zegt Marie. Ach, ieder z'n meug.
(2/10) Aan de met linnen beklede wanden hangen schilderijen van
Et. Morillon. De platenspeler draait Chopin. 'Wij noemen het 't
kasteel', zei Polo, de bakkersknecht die me naar het markante
onderkomen van mijn gastheer bracht. Monsieur Henri, Montluel.
Hij hield me aan, nodigde me uit, wenkte de voorbij fietsende
Polo en gaf hem opdracht mij te vergezellen. 'Hij heeft
fabrieken en voor het ontbijt wordt gebeld', weet Polo. In elk
geval heeft mijn gastheer een grote tuin met in het midden een
kraal, een afgeperkte ruimte voor paarden.
Brood, bacon, ham, paté, kaas, eieren, yoghurt en een
vruchtenstampje worden op tafel gezet. Ik kan mijn gang gaan.
Monsieur Henri verontschuldigt zich. Hij moet even weg met
dochter Marie Florence en kleinkind 'Chopinet', een koosnaam.
Het avondmaal gebruiken we gezamenlijk. Tot in de late uurtjes
wordt gepraat over de problemen van land en volk. Dat wil
zeggen, monsieur Henri praat. Marie Florence doet er het zwijgen
toe en ik probeer op het juiste moment ja of nee te knikken.
Mijn huis-tuin-en-keuken-Frans schiet tekort evenals mijn kennis
van de problematiek. Mij wordt een slaapkamer toegewezen en een
eigen toilet. In de nacht geeft Pluvius Rianne een grondige
wasbeurt, een schuilplaats is er niet in de kraal.
Monsieur Henri duikelt de volgende dag een regenpak voor me op.
Het oude is tot op de draad versleten. De pijpen zijn te kort,
voor de rest zit het als gegoten.
Marie Florence - 'zeg maar Marie-Floor' - houdt me een groot
deel van de dag gezelschap. We gaan samen naar een
schoenenwinkel. En nu maar hopen dat het nieuwe paar wel
waterdicht is. Afterskilaarzen. Warm zullen ze in elk geval
zijn.
Marie-Floor vertelt dat ze wil uitvliegen, reportages maken over
de hele wereld. Maar ze heeft Jacques en van hem een baby van
zeveneneenhalve maand, bij wie ik in de smaak val. Het kind
lacht constant tegen me. Stralende blauwe ogen en flapoortjes.
Charlotte is de naam.
Monsieur Henri vraagt of ik nog een dagje wil blijven. Zijn
vrouw komt vanavond thuis en zal het op prijs stellen mij te
ontmoeten. Het plenst, de uitnodiging komt bepaald niet
ongelegen. Lag het aan mij, ik zou nog vele dagjes blijven. Dag
in dag uit trekken wordt op den duur ook een sleur. Marie-Floor
zou er niets op tegen hebben. Mijn bezoek doorbreekt haar
sleurbestaan. Als zij zich kwijt van haar taak als moeder, werk
ik in mijn 'eigen huis' onder toeziend oog van Rianne mijn
dagboek bij. Haar opgeknipte manen beginnen om te vallen. Over
een paar maanden heeft ze een mooie, natuurlijke manenkam.
(5/10) Pluvius blijft ons gezelschap houden. Zijn
hartverscheurend geschrei van de laatste dagen is overgegaan in
zachtkens wenen. In gewoon Nederlands: het geplens is
opgehouden, het motregent. Ik zit echter niet in Nederland maar
in La douce France, het land van de dichters. Wie kent niet...?
Ik ken er niet een. Monsieur Henri is er in elk geval geen. Een
ondernemer, wat wil je? Hij zou een landgenoot kunnen zijn, zo
moppert hij op het weer van de afgelopen zomer. Het spijt hem,
met name voor mij. Mijn vakantie viel daardoor goeddeels in het
water. Kijk, dat is nou Franse gastvrijheid. Ik heb me er
inmiddels mee verzoend. Het kan altijd erger. Wat te denken van
windkracht twaalf, hagelstenen groot als basaltblokken, dertig
graden onder nul? In oktober? Nou, toen ik in 1934 met de
huifkar naar de Noordpool ging... Maar, vergeleken met mijn
eerste tocht in 1899 was dat slechts een frisse lentedag.
Godfried Bomans schreef erover...
Kortom, ik ben weer onderweg. Naar het land waar op werkdagen de
zon schijnt en het op niet-werkdagen regent. Kikkerland, Pays de
Grenouilles. Het regenpak bewijst goede diensten. Toch voel ik
nattigheid. Het pak ademt niet. Ik word nat van mijn eigen
zweet. Monsieur Henri - geen fabrieken, zoals Polo meende, maar
één fabriek, in verpakkingsmaterialen - doet me per vouwfiets
uitgeleide. Hij is met pensioen. Al fietsend, de regen negerend,
vertelt hij me over de ziel van de mens, de betrekkelijkheid van
alles en haalt wijsheden aan uit de bijbel. Ik denk aan
Marie-Floor. Hoe verrast ze was toen ik bij het afscheid haar
wangen kuste. Misschien ben ik te vrijpostig. Mocht ik ooit in
La Seyne sur Mar komen aan de Middellandse Zee, waar ze woont,
dan ben ik welkom. Vrienden ook. 'Au revoir!'
Terwijl ik even buiten Lent aan de kant van de weg sta, parkeert
een auto achter de kar. Marie-Floor. Of ik zin heb samen met pa,
ma en 'Chopinet' te déjeuneren? Ik heb net gegeten, dat feest
gaat niet door. Als ik een paar uur later sta te kletsen met een
paardenfokker uit Montluel rijdt dezelfde auto voor. Pa brengt
me een fles cider en twee koeken, ma een biefstuk voor het
avondeten en Marie-Floor een zuidwester tegen de regen. Ik stel
voor in Chalamont een drankje te nemen. Het is niet ver daar
naar toe en Marie-Floor kan het stuk meerijden op de bok, wat ze
graag wil. Moeders wil er niets van weten, thuis wacht zoonlief.
Marie-Floor drukt me op het hart haar te schrijven. Ze wil weten
hoe het me vergaat. 'Overbodig te zeggen dat als je ooit in
Nederland komt, je van harte welkom bent', zeg ik. 'Superflu,
oui!', overbodig ja. Ze schenkt me een warme glimlach. Op het
moment dat ze wegrijdt knalt één hevige donderklap door het
zwerk. Rianne schrikt ervan en schiet in draf. Ik schiet in de
lach. Sociale controle, rechtstreeks vanuit het hemelse boven.
Of was het een straaljager die vlak boven ons door de
geluidsbarrière ging?
In 'Ma Chaumière' in Chalamont staat ene Christine op me te
wachten. Nou ja, wat heet? Manlief hoeft er in elk geval niet
aan te pas te komen om toestemming te geven er te overnachten.
Welkom, welkom!
Tweeëntwintig lentes, in verwachting, nieuwsgierig en vrolijk.
Een en al levenslust. Ik heb Rianne nog niet uitgespannen of ze
staat al klaar om me haar werkstukken te laten zien, die ze op
de vakopleiding voor werklozen heeft gemaakt. Kleinmetaal.
Echtgenoot Christian heeft een garage, de zaken gaan niet best.
Tijdens het avondmaal vertelt hij over de zakelijke problemen.
De cider van monsieur Henri wil Christine niet aannemen, de
biefstuk van zijn echtgenote evenmin. Ze geeft me bij het
afscheid een kusje, een stokbrood en maakt foto's.
***
Strak gebroekt, rood
gelaarsd...
We bivakkeren op een groenstrook bij een bruggetje te midden van
uitgestrekte weidegronden. Heerlijk, die zee van ruimte. Dat was
gisteren anders, in St. Denis les Bourg.
Paul Alexandre heeft er een boerderij met mooie stallen voor het
vee. Hij is wantrouwend. Hij wil mijn paspoort tot ik vertrek.
'Vervelende ervaringen?' vraag ik. Nee, dat heeft hij van zijn
vader geleerd. Paspoort en lucifers inleveren. Ik geef hem mijn
ANWB-kampeerkaart.
Of ik een vrouw heb? 'Die past thuis op de kinderen', zeg ik
lachend en vraag hem of hij getrouwd is. Op dat moment
verschijnen de boerin en twee dochters. Er is nog een derde
dochter, Denise, die even later strak gebroekt en rood gelaarsd
haar opwachting komt maken. Ze tutoyeert meteen, drinkt Pastis
mee, levert kritiek op het slechte Engels van de Hollanders die
ze heeft ontmoet en vertelt op vakantie te zijn geweest in Frans
Guyana. Een rijpe vrucht, die er naar verlangt geplukt te
worden. Maar niet door een passerende bohémien zullen de ouders
hebben gedacht. Eerst komt moe, daarna pa vragen wat ze bij me
doet. Bij de komst van pa maakt ze zich uit de voeten.
De volgende ochtend blijkt dat ze zes kinderen hebben. Vier
meiden van wie een getrouwd. De stugheid is verdwenen. We
drinken samen koffie en pa trakteert op zelf gebrouwen 'eau de
vie'. Of ik hem wil schrijven als ik thuiskom. Hij is benieuwd
naar de afloop van mijn reis. Rianne heeft de nacht doorgebracht
in een stal. Goed hooi.
Met behulp van de gendarme vinden we vandaag een plek bij
Louhans. We moeten onder een viaduct door waar twintig tot
dertig centimeter water staat. Rianne aarzelt even, dan sjokt ze
er gemoedelijk doorheen.
Het hoefijzer links achter is dun aan het worden op de plaats
waar een widiastiftje is uitgevallen. Volgens een inwoner van
Louhans woont in Juif, niet ver buiten mijn route naar Seurre,
een manegehouder, tevens burgemeester. Misschien kan hij helpen.
(8/10) Meneer de burgemeester/manegehouder is er niet vandaag,
maar Dominique, zijn vrouw, weet van wanten. Ze belt de maréchal
ferrant, de hoefsmid, een jonge gast die met zijn
ziekenfondsbrilletje voor student kan door gaan. Hij verstaat
zijn vak en kent de widiastiften. 'Crampons' noemt hij ze en ik
krijg acht stuks als reserve. Drie franc per stuk, inclusief het
vervangen van het ijzer honderd franc.
Een paard hoest. Er heerst griep. Niet alleen hier, in Juif, in
het hele land. Rianne staat alleen in een wei. Ze is ingeënt
tegen influenza, maar je weet maar nooit.
De manege telt dertig paarden en twaalf koeien. De paarden
werken niet meer dan drie uur per dag en krijgen dagelijks drie
tot vier kilo brok, geen hooi, wel stro. Zo'n tien kilo per
paard. Tweemaal in de week bestaat het avondmenu uit louter
wortelen. 'Dat maakt schoon.'
De paarden zien er goed uit. Ik zie en hoor hoe Dominique
dochter Manou en stagiaire Pierre lesgeeft. Een goede
instructrice, haar ontgaat niets. Randonnées, buitenritten,
maakt ze ook. Tochten van veertien dagen, dertig kilometer per
dag en overnachten in tenten. Dominique is in meer dingen goed.
In koken bij voorbeeld, ik mag het ervaren. Echtgenoot Paul
arriveert de volgende ochtend. Hij stort twee emmers brok in de
brokkenbak van de huifkar. Gratis, net als de overnachting. 'Ça
va sans dire!', dat spreekt vanzelf.
(9/10) Departement Bresse. Prachtige huizen, boerenhoeven.
Mensen groeten mij als ben ik een oude bekende. De weg van
Simard naar Mervans en St. Bonnet en Bresse is verlaten. Ik zie
alleen oude mensen.
In St. Bonnet zeg ik tegen een vrouw: 'Het lijkt wel of er een
atoombom is gevallen met slechts enkele overlevenden.' Ze
glimlacht. 'Vroeger waren er hier zes scholen, nu nog zes
leerlingen. Maar dat is in heel Frankrijk zo. De jonge mensen
trekken naar de stad. Van hier uit naar Chalôns.'
In een dorpje, dat door het ontbreken van plaatsnaamborden
naamloos blijft, geeft een inwoner toestemming op een wei van de
gemeente te overnachten. De garde champêtre, zo blijkt, de
veldwachter. Hij zegt dat hij eigenlijk de burgemeester had
moeten bellen, maar dat diens telefoon stuk is. Nood breekt wet.
En ik overtreed het gebod van de veldwachter Rianne vast te
zetten aan de tuier. De afrastering is in orde, dus waarom zou
ik? Omdat, zei de veldwachter, dorpsbewoners er morgen hun
koeien gratis mogen weiden. Ik zie het verband niet. Mocht ik
commentaar krijgen dan schiet mijn kennis van de Franse taal
tekort.
Rianne loopt mee bij de controle van de afrastering. Als ze wat
achter blijft, daag ik haar uit door te gaan rennen. Bokkend
galoppeert ze achter mij aan en stiert als een stormram op de
huifkar af. De kluiten vliegen om mijn oren als ze afremt.
Twaalf is ze, in haar dertiende levensjaar. Oud, meende ik toen
ik haar kocht. Ze is in de bloei van haar leven.
Voordat ik de flap boven de achterklep dichtrits, werp ik een
blik in de donkere wei. Geen Rianne. Twee seconden later steekt
ze haar grote hoofd om de hoek. Zo van: 'Me voici!', hier ben
ik! Ook haar Frans is er stukken op vooruitgegaan...
(10/10) In Aubigny en Plaine biedt een vrouw een prachtige stal
aan voor Rianne. Michèle, echtgenote van de burgemeester. Ze is
van mijn leeftijd. Een intellectueel, studeerde filosofie aan de
Sorbonne in Parijs. Een auto-ongeluk vernielde haar rug. Ze
geeft me het adres van een klooster waar ze zichzelf, haar
geluk, terugvond. Abbaye de Citeaux, zes kilometer van hier. Als
ik de tijd heb, moet ik er morgen beslist op bezoek gaan. Ze
geeft me een boek: Le Prophète, van Khalil Gibran. Stichtelijke
lectuur.
(11/10) De weg naar de abdij is lang, saai en nat. Mij overvalt
een gevoel van eenzaamheid. In de kloosterkerk prevelen monniken
in witgele habijten, meest oude mannen. Ik weet niet hoe gauw ik
er weg moet komen.
Wie met veel tegenzin op kostschool heeft gezeten bij broeders
snapt dat volkomen. God leeft niet in kerken, maar buiten in de
velden, de bossen, de vrije natuur. Als ter bevestiging breekt
de zon door, een hartverwarmende zon. Opgewekt vervolg ik mijn
tocht.
(12/10) Groot is hij niet, maar groot genoeg om een huifkar met
paard te herbergen. De tuin van George Hacquemand in Magny sur
Tille staat tot mijn beschikking. George moet weg, heeft zelfs
geen tijd voor een aperitief. Maar zijn twee zoons van dertien
en zestien zullen de honneurs waarnemen. En dat doen ze, met
inzet van heel hun persoon. Hulde!
(13/10) In Sacquenay is een wasplaats, vlakbij de kerk. Ook hier
is het gemak van de wasmachine doorgedrongen. Ik doe het nog op
de ouderwetse manier.
De bomen tooien zich met herfstkledij, de boeren ploegen en
eggen. Op de weg stoppen ze voor ons, zodat Rianne niet zal
schrikken van het gerammel van de machines.
Op de wegen langs de Sâone is helemaal geen verkeer. De teugels
liggen in een lus op Riannes rug. Ik ren vooruit en maak een
foto. Rianne sjokt onverstoorbaar voort.
(14/10) Wat ben ik toch een opgewekt mens. Ik zing en fluit de
hele dag.
(15/10) Zijn dochter zal wel op Rianne en de huifkar passen. De
klanten kunnen wel even wachten. Als ik zo vriendelijk wil zijn
mee te rijden in zijn auto, zal hij me de twee
overnachtingsmogelijkheden laten zien. Op de terugweg zie ik
zelf nog een derde, onder de bomen, dichtbij het dorpscentrum.
'Wat dacht u?' Hij zal het even vragen aan de secretaris op het
gemeentehuis. Ja, akkoord.
De autoriteiten van Le Puy kunnen een voorbeeld aan hem nemen:
de loco-burgemeester van Rolampont, apotheker van beroep. Zijn
vrouw vertelt me dat het dorp een week geleden werd aangedaan
door een Belgische vrouw. Ze was met paard en hond op weg naar
Santiago de Compostella, de bekende bedevaartsplaats in Spanje.
Ze logeerde steeds bij boeren. Jammer dat ze weg is, met haar
had ik graag ervaringen uitgewisseld.
Voordat ik naar mijn plek rijd, vraag ik een meisje, dat het
dochtertje van de bakker blijkt te zijn, biscottes voor mij te
halen. In een ommezien is ze terug. 'C'est combien?', hoeveel
kost dat? 'Zero!', noppes! Nu nog een pak oude kranten om de
door de reten van de vloer optrekkende kou te weren. Een jonge
bezoekster rent naar huis om ze te halen. Wie durft te beweren
dat Fransen ongastvrij zijn?!
(16/10) Trippeltrappeltrippeltrap, wie doet me wat? Rond
middernacht warm ik mij aan het open haardvuur in de kantine van
de manege van Jean Sourisseau in Choignes.
(17/10) Een eenpanstip: Kook de piepers halfgaar, giet ze af,
mik er olie bij en bak ze met ui en tomaat. Voeg er een blik
uitgelekte groente aan toe en laat het gerecht op laag vuur
doorwarmen met het deksel omgekeerd erop. Daarin legge men de
vochtige sokken tot ze droog, in elk geval warm zijn.
(18/10) De drukke wegen maken me depri. Nu een vrachtwagen,
paard, hond en kar erin en in één ruk door naar huis. Eenmaal de
grote weg af ben ik dat gevoel kwijt.
Aan de bosrand bij de kapel van Notre Dame du Val krijg ik om
half acht 's ochtends bezoek van de veldwachter van Vignory. Hij
is pijnlijk getroffen mij hier aan te treffen. In Vignory was
toch ook plaats geweest!
Ik had hem onderweg gevraagd of hij een camping wist. Nee, die
was er niet. Maar dat betekende niet dat er in Vignory geen plek
voor mij zou zijn geweest! Hij dacht dat ik per se een camping
wilde. Een misverstand. Excuus, meneer de veldwachter.
Voor ik vertrek wil ik een kaars opsteken in de kapel. Gesloten.
De stoelen zijn opgeklapt, het tabernakel is kaal. Hier heeft
een devote pelgrim niets meer te zoeken.
In Bouzancourt maak ik een praatje met een jonge boer. Hij, dat
wil zeggen zijn vrouw, heeft een dag of wat geleden op de radio
over mij gehoord. 'Un journalist Hollandais qui remonte en
Hollande á coté de son cheval', een Hollandse journalist die
naast zijn paard lopend teruggaat naar Holland. Dat kan ik niet
zijn. Eerstens ben ik geen Hollander en mijn weg voert niet naar
Holland maar naar 'le Brabant'.
Hoewel ik bepaald geen chauvinist ben, ligt het toch gevoelig.
Je noemt een Fries toch ook geen Zeeuw of een Limburger een
Drent.
'Néerlandais' zeg ik als naar mijn nationaliteit wordt gevraagd.
'Ah, Irlandais!', Iers, is steevast de reactie. 'Non,
Néerlandais! La Néerlande, les Pays Bas', voeg ik er dan ter
verduidelijking aan toe. Is mijn uitspraak van het Frans zo
beroerd? Zo dat al het geval is, de belangrijkste reden is dat
de doorsnee Fransman het woord Néerlande blijkbaar niet kent.
Het heeft, weten de deskundigen, te maken met de dominante rol
die Holland in de historie heeft gespeeld. Holland is een 'pars
pro toto' voor Nederland, een stijlfiguur waarin de bedoelde
zaak door het noemen van een deel ervan wordt aangeduid.
Vergelijk: Engeland, een deel van Groot-Brittannië. Wat zouden
de Schotten daarvan vinden?
In de streek waar mijn wieg stond, wordt (of is het inmiddels
werd?) het woord Hollander met een mengeling van vrees, achting
en minachting uitgesproken. Ook dat is vanuit de historie
verklaarbaar. De bazen in de kolenmijnen spraken met een harde
g. Die heb ik mijzelf ook een tijdlang aangemeten. Dat vond ik
als puber wel interessant. Een jongeman moet zich onderscheiden,
niet soms? De kont tegen de krib zetten door louter dialect te
spreken was niet mogelijk. Ik had het nooit geleerd. Mijn ouders
evenmin omdat hun ouders uit het noorden en oosten kwamen en het
algemeen beschaafd Nederlands, of wat daarvoor moet doorgaan, de
voertaal was.
'Meneer komt uit de voormalige generaliteitslanden', zei een
Hollandse collega spottend toen ik een werkplek vond in het
stadje A. aan het IJ. Verder was het best een aardige knul. Een
beetje hoog in de bol, dat wel. Maar dat kom je ook bij
niet-Hollanders tegen. Voor zijn eigenwaarde (lees: meerwaarde)
greep de collega terug naar een periode in de geschiedenis
waarin delen van Vlaanderen, Brabant en Limburg, die de Staatsen
op de Spanjaarden hadden veroverd, werden bestuurd door de
Staten Generaal, de vergadering van de zeven noordelijke
gewesten in Den Haag. De inwoners van de eens zo machtige
vorstendommen hadden niets meer in de bestuurlijke melk te
brokkelen. Vrede van Münster, 1648.
'Nederlandse Belg' ben ik ook al genoemd. Klinkt best aardig,
vind ik. Jammer dat ik geen Vlaams spreek. Mooie taal, zit
muziek in. Bakermat van het Nederlands heb ik iemand eens horen
beweren. Zo heeft iedereen wel iets om zijn ijdelheid te
strelen. Neem paardenmensen. 'Mijn paard is een afstammeling
van...' Vervolgens word je geacht met bewondering te reageren.
'Jammer dat het geen fjord is', heb ik wel eens gezegd. Het werd
mij niet in dank afgenomen.
Over mijn eigen ijdelheid zal ik het maar niet hebben. Alhoewel.
Mijn zoon vindt dat ik er twintig jaar jonger uitzie dan ik in
werkelijkheid ben. Maar dat heeft niets met ijdelheid te maken,
dat is gewoon zo. Hoewel ik toch al aardig wat kruisjes achter
mijn naam heb staan (hoeveel?) heb ik nauwelijks rimpels. De
spiegel bevestigt dat, vooropgesteld dat het licht niet te fel
is en van achter komt...
Was ik maar schrijver of dichter. Dan zou ik in woorden kunnen
schilderen hoe mooi het zonbeschenen herfstlandschap in de
Vallée de la Blaise is. Roestbruin, rood, geel, vele kleuren
groen. Prachtig! Althans voor wie van de herfst houdt. Dokter
zou ik ook wel willen zijn. Dan wist ik misschien waar die nu al
dagen zeurende pijn onder mijn rechter schouderblad vandaan
komt.
Op een zeer smalle weg tussen Doulevant le Château en Sommevoire
maakt een tractor plaats voor ons. 'Un tel attelage est rare',
zo'n aanspanning zie je niet veel, zegt Gaston Cartier. Ja, dat
is zo. Of ik misschien een plek voor de nacht zoek? Ja, dat
klopt. Het is half zes. Nou, dat is dan geregeld. Daar en daar
moet ik zijn. Een eind verderop kom ik een man met een baard
tegen. Of ik...? Nee, ik ben al uitgenodigd door die meneer op
de tractor. Dat blijkt zijn vader te zijn bij wie ik kan eten en
een bed krijgen. Ik geef de voorkeur aan mijn eigen bed in de
huifkar, dichtbij Rianne.
***
Bien passé vos vacances?
Mijn rug voelt aan als een beurse peer. Het zal wel door de kou
en nattigheid komen. Vandaag loop ik niet mee en zit evenmin op
de bok. Ik zit erachter, droog en warm. De leidsels zijn net
lang genoeg. De auto's rijden met lichten aan als ik aanklop bij
een boerderij in Arrigny. Thierry Pêcheur verwelkomt me, blij
als was ik een vriend op wie hij heeft zitten wachten.
Rianne krijgt een stal met hooi en stro, voor de huifkar is
plaats in een stal met twee koeien en twee kalveren. Buiten
woedt een herfststorm. Ik heb een nieuwe manier gevonden om mijn
voeten warm te houden: sokken in de broekzakken steken en tijdig
wisselen.
(20/10) Harde wind in de rug, maar (nog) geen regen. Van Arrigny
naar Orconte mis ik de afslag naar de D 13. Bij l'Isle sur Marne
neem ik een onverharde weg naar Matignicourt. Vlak voor het
einde wordt de weg te drassig. Terug naar Larzicourt. Minstens
twee uur verspild. Echter, dankzij de omweg zitten we nu in
Heiltz l'Evêque in een ontzaglijk grote schuur van Michel
Panelier, de burgemeester. Hij schat dat het nog honderdveertig
kilometer is naar Sedan. Over vijf dagen kan ik in de Belgische
Ardennen zijn.
Ik boer piepers-uit-blik op, herkauw en neem er een slok koffie
bij. Thuis zal ik naar de brillenman moeten, kaartlezen bij
kaarslicht wordt moeilijk. 't Zal de leeftijd wel wezen.
(21/10) De middagpauze wordt gehouden achter een houtopslag van
een boer in St. Jean devant Possesse. De man herinnert zich mij
twee maanden geleden te hebben gezien. Het was warm die dag en
ik droeg een grote strooien hoed. Of ik van plan ben Rianne
thuis op stal te zetten en haar niet meer te laten werken? Dat
zou niet goed zijn voor het dier. Een paardenvriend, dat is
duidelijk. Ik zeg dat we allebei zullen moeten afkicken. De man
is gerustgesteld. Zijn vrouw, dochter en zoon komen een kijkje
nemen. Even later komt iemand een stuk appeltaart brengen.
In Vanault les Dames zwaait een jongen naar me. 'Bien passé vos
vacances?', goede vakantie gehad? Ook hij herkent me van twee
maanden terug. Het geeft me het gevoel al bijna thuis te zijn.
In Vieil Dampierre heb ik op de heenweg overnacht in een klein
weitje van een grote boer. Ik bel aan en vraag of we nu op een
beschutte plaats kunnen overnachten. Dat kan, zegt de jongeman
die opendoet. Zou een plek onder de overkapping bij de
landbouwmachines mij schikken? Dat schikt. De jongeman draait
zich om en wil naar binnen gaan. Ik hou hem tegen. Is er stro en
hooi?, vraag ik. Hij verontschuldigt zich daar zelf niet aan
gedacht te hebben. Of ik even wil meehelpen? Staande op de
bovenste tree van de ladder probeer ik een pak hooi los te
trekken. Na hevig rukken lukt het, de ladder helt achterover.
Mijn engelbewaarder voorkomt dat mijn leven voortijdig eindigt
op de betonnen vloer in de diepte.
Vanavond een blik linzen met worstjes, brood met mosterd. Een
kiesvulling. Eenmaal brood met kaas, tweemaal brood met
chocolade en vier koeken volgen.
Floppie betwist Rianne het recht op een strobed. Ze wentelt zich
erin en blaft agressief. Ik leg stro op haar mat onder de kar.
(22/10) De school is nog niet uit in Ville sur Tourbe. Meneer de
onderwijzer, die Schneider blijkt te heten, maakt gebruik van
mijn onverwachte terugkomst door de kinderen vragen te laten
stellen over mijn reis. Ik eet bij hem en zijn vrouw 'à la
fortune du pot', wat de pot schaft. Preisoep, restjes konijn,
puree, boontjes, sla, een prutje van rode bessen en appeltaart.
Tollend van de slaap kruip ik om elf uur in mijn slaapzak.
De haan slaapt nog als ik wakker word. Ik wacht zijn gekraai af
en geef Rianne haar ochtendbrok. Het waait hard, lijkt te gaan
regenen maar koud is het niet.
Meneer Schneider geeft mij les. 'Un stère is het equivalent van
een 'mètre cube', een kubieke meter. Het woord wordt gebruikt
voor brandhout. In gestapeld brandhout zitten veel openingen. In
een kubieke meter zit dus veel lucht. Je betaalt voor het hout,
niet voor de lucht. Een stère is een kuub brandhout zonder
lucht. Een houtverkoper die het niet zo nauw neemt met de stère
is 'pas trop catholique', niet erg katholiek. En wat de liefde
van de Franse boeren voor paarden betreft: vroeger, toen ze er
nog mee werkten op het land, werd de écurie, de paardenstal,
tegen de keuken aangebouwd. Ze waren gek op hun dieren. Oud
werden die niet. Met twaalf, dertien jaar waren ze opgebruikt.
Nu snap ik waarom het Frans twee woorden kent voor stal. Étable
voor koeien en ander vee, écurie voor de edele viervoeter. Net
als op de heenweg voel ik het verlangen in mij opkomen de
basisschool over te doen bij meester Schneider. Helaas, ik kan
de klok niet terugzetten. Vooruit met de kar.
In Le Morthomme verwijzen twee vriendelijk groetende mannen mij
naar Edmond le Loup in Briquenay, 'een grote boer met
honderdvijftig koeien, drie honden en een wild varken met grote
slagtanden'. Ze kennen hem als een gastvrij mens. En zo is het.
Televisiekijkend verorberen we een dikke soep, ieder twee
eieren, ham, rode kool, kaas en een mand brood. Er is een 'goût
de prunes' als slaapmutsje. Vijftig procent alcohol, eigen
fabrikaat.
(24/10) Volop herfst, prachtig. Het is zomers warm. We zweten
wat af op de steeds steiler wordende wegen. Als alles meezit
passeren we morgen de Frans-Belgische grens.
In Sommauth komt de correspondent van de krant l'Union een
babbeltje maken. In de kerk van Sommauth steek ik twee kaarsen
op bij het Maria-altaar. Hoezo nostalgisch? Eens gedoopt en
gevormd, altijd katholiek. Was ik in Tibet geboren, ik stak een
kaars op voor Boeddha. Was ik in Saoedi Arabië geboren, ik zou
vijf maal per dag tot Allah bidden. Was ik in Nunspeet geboren,
ik zou op zondag niet met de huifkar rijden. Hierover peinzend
rijden we Raucourt binnen.
Rianne en ik worden van elkaar gescheiden. De huifkar wordt een
schuur ingerold, nadat een van de twee auto's eruit is gereden.
Voor Rianne is plaats in een 'parc', een paar honderd meter
verderop. Twee koeien vormen haar gezelschap. 'Madame' voelt er
niets voor. Nadat we de wei zijn ingeglibberd, bind ik haar vast
aan een boom en sluit de poort. Als ik haar loslaat rent ze
terug naar de ingang. Ze loopt met me mee langs de afrastering
tot ze niet verder kan. Ze hinnikt klaaglijk. Ik voel me
schuldig.
(25/10) In Daigny gaat net de school uit. Als een zwerm dazen
vliegen de kinderen op ons af. Rianne wordt geknuffeld bij het
leven. De meester, tevens burgemeester, geeft toestemming te
rusten op het oefenterrein van de voetbalclub waar een man bezig
is de doelpalen te verven. We maken een praatje. Een jongen
brengt me een krant die bericht over twee Nederlanders die met
een caravan, getrokken door twee fjorden, in Givet zijn
gesignaleerd.
De côte vanaf Givonne naar de grens telt vijf steile kilometers.
Onderweg stoppen we bij een cafeetje waar een oude vrouw de lof
zingt over mijn manier van vakantievieren. Het spijt haar het te
moeten zeggen, maar ik moet er rekening mee houden dat de Belgen
minder gastvrij zijn dan de Fransen.
We passeren de grenspost. Een jonge Belgische douanebeambte komt
het kantoor uitgestoven en vraagt op opgewonden toon 'wat dat
wel niet moet! Of ik geen formaliteiten heb te vervullen?!' Ik
leg hem uit dat de huifkar mijn caravan is, Rianne de motor en
ik op terugweg ben naar Nederland. Mijn gevoel voor humor deelt
hij niet. Kar aan de kant, ik naar binnen!
Een wat oudere beambte kijkt vermoeid op van zijn bureau en
steekt een hand uit. Ik leg er mijn paspoort in en de
keuringspapieren van Rianne. Hij snuffelt er even in en zegt dat
het goed is.
Als ik het kantoor verlaat komt een Franse douanebeambte naar me
toe. Of ik zo vriendelijk wil zijn van hem een foto te maken
naast Rianne. En of ik hem die foto wil toesturen. Het is de man
die ik op het voetbalveld in Daigny goalpalen zag schilderen, nu
keurig in het pak dat bij zijn functie past.
Even voor Bouillon vinden we een plek voor de nacht op een als
'camping à la ferme' aangegeven caravanpark.
(26/10) De weg vanaf de camping naar Bouillon is een helling van
dertien procent. Ik spreek Rianne en mezelf moed in voordat we
aan het waagstuk beginnen. De leidsels in de hand loop ik mee.
Rianne zet zich schrap en laat andermaal zien dat ze niet alleen
uit spek maar vooral uit spiermassa bestaat. De achterhand bolt
op in de lederen broek; langzaam en bedaard daalt ze de berg af.
(Wat ben ik trots op haar!) Hierna volgt een lange klim van
zeven procent.
Alsof het ze erom te doen is de vrouw in het cafeetje voor de
Frans-Belgische grens gelijk te geven, klop ik driemaal
tevergeefs aan bij Belgische boeren. De eerste heeft geen
plaats, de tweede zegt botweg nee, de derde verwijst me naar
iemand die paarden heeft, monsieur Albert Walter in Graide.
Meneer Albert, een joviale, weldoorvoede, alleenstaande man
zorgt voor hooi, stro en koffie. Ik moet het hem niet kwalijk
nemen maar het is vanavond kaartavond, die wil hij niet missen.
Als ik wil kan ik tijdens zijn afwezigheid gebruik maken van de
keuken.
(27/10) Rianne zet er de sokken in. Dertig kilometer berg op
berg af loopt ze als een vlakke weg. Ruikt ze nu al haar stal in
Oss? In elk geval zitten we op bekend terrein.
Philip ontvangt ons met open armen. Vriendin Pascal, die bij
mijn bezoek op de heenweg verkikkerd op me werd, blijkt aan het
boeren te zijn geslagen. 'Je veux la solitude avec les bêtes et
un enfant', zei ze toen ze me over haar leed vertelde. In
eenzaamheid leven met dieren en een eigen kind. Een deel van die
wens heeft ze vorm gegeven. 'Les bêtes' zijn vijfendertig
eenden, vier biggen en vier katten. Ik moet ze meteen zien. Ook
moet ik mee naar een vriend bij wie ik kan douchen en slapen. Ik
weiger, vriendelijk maar beslist. Aan douchen heb ik geen
behoefte en slapen doe ik in de huifkar. Alleen!
Philip heeft last van zijn rug, zijn nieren en zijn hoofd.
Stress, meent hij. In zijn fabriek staat het tuinmeubilair hoog
opgestapeld. De slechte zomer heeft hem omzet gekost, de
verzekering voor het pand moet worden betaald maar hij heeft
geen geld. Wel geld om mij te onthalen op een dikke biefstuk.
Gastvrij België!
Pascal laat zich na de maaltijd niet meer zien. Ik ontmoet haar
de volgende ochtend kort na mijn vertrek. Ze heeft bij haar
moeder geslapen. Of ik haar wil schrijven. Ziet ze in mij nog
steeds de reddende engel die haar uit haar eenzaamheid kan
verlossen?
(28/10) Het is weer om reumatiek te krijgen. Kil en vochtig.
Rianne dampt, de 'côtes' zijn pittig. In Liroux, waar we
overnachten, was het vannacht min twee. Volgens 'Ukkel' zal het
komende nacht niet vriezen. Plus zes. Warm.
Een broer van mijn gastheer vraagt me het hemd van mijn lijf. Ik
leg mijn ziel niet bloot. Ook mijn gastheer wil wel het een en
ander weten, maar hij weet dat er grenzen zijn.
(29/10) We zijn nu zo'n drie maanden onderweg. Ik heb het gevoel
dat het niet meer is dan één heel lange dag. Ik verwarm mijn
schrijfhand boven een kaars. Thuis wacht de centrale verwarming.
Heb ik daar behoefte aan?
(30/10) 'Klimmerds' van acht tot tien procent. Hoewel ze een
uitstekende conditie heeft, laat ik Rianne tijdens een lange
klim toch geregeld rusten. Blok achter het wiel en uitpuffen
maar. Desondanks leggen we maar liefst veertig kilometer af. We
doen de klus dan ook samen. Ik heb een trekband voor mezelf
gemaakt. Dat scheelt... moreel.
Even buiten Hamois biedt de eigenaresse van een hotel-restaurant
ons een plek voor de nacht aan. Ik dank haar voor het aanbod,
maar over een uur kan ik bij Jean-Pierre en Agnes in Strée zijn,
gastvrienden van de heenweg. 'Volgend jaar misschien', zegt ze
uitnodigend.
De wei van de ouders van Jean-Pierre is weer beschikbaar. Rianne
heeft gezelschap van een bok, een geit, twee schapen en een
ezel.
(31/10) Rianne is aan nieuwe schoenen toe. Xavier, een hulp van
Jean-Pierre, snort een hoefsmid op. Die mompelt tijdens het
bekappen iets over 'fourbu'. Mijn woordenboek biedt uitkomst. 'Fourbu'
is 'bevangenheid'. Hoefbevangenheid! Ik schrik me een ongeluk.
Ik ken een Shetlandse pony die vrijwel elk voorjaar hoefbevangen
raakte. Te veel jong gras. Gevolg was dat het arme dier niet
meer van zijn plaats kon komen. Benen stijf als houten stokken
en veel pijn.
De hoefsmid stelt me gerust. Hij is slechts in één hoef sporen
tegengekomen. Niet erg, van heel lang geleden. Geen zorgen! De
hoeven zien er prima uit. Maar ik doe er wel goed aan thuis de
hoefsmid erop te attenderen.
Het zit me niet lekker. Ik sla het boekje 'Praktische
paardenhouderij' erop na. Als mogelijke oorzaken worden genoemd:
overmatige inspanning op te harde bodem, voedingsfouten (voeren
van granen), overmatige voeding, vergiftigingen, enzovoorts. Heb
ik in het begin van mijn tocht toch teveel van Rianne gevergd?
Maar als een paard bevangen raakt, dan merk je dat toch?! En dat
gebeurt niet aan één maar aan alle hoeven? Niet soms? Mijn vraag
schijnt niet tot de hoefsmid door te dringen. Of wil hij hem
niet horen?
Jean-Pierre geeft me geen kans er uitgebreid over te piekeren.
Hij heeft grootse plannen en bruist van enthousiasme. Mijn
bezoek in augustus heeft hem op de gedachte gebracht iets met
paarden te gaan doen. Geen huifkartocht, waarvan hij eerder
droomde, maar zomervakanties organiseren voor groepen kinderen.
Een nieuwe droom? 'La réalité!' Hij heeft een leegstaande
boerderij met tien hectaren grond op het oog. Ferme de Chéricoux
in Achet, een aardig eind van de bewoonde wereld. Agnes heeft
haar bedenkingen. Buiten het seizoen zou het wel eens erg
eenzaam kunnen zijn.
We gaan een kijkje nemen. Groot, oud en prachtig gelegen. Als de
plannen rond zijn zal Jean-Pierre me bellen om in Nederland naar
geschikte fjorden te zoeken. En, zou hij dan ook mijn huifkar
mogen lenen tot hij er zelf een heeft gebouwd? Leuk voor de
kinderen! (Deze droom wordt, zoals later zal blijken, omgezet in
succesvolle werkelijkheid).
Rond het middaguur laten we Strée achter ons. De weg naar Amay
is een fluitje van een cent. Rianne loopt als een kievit. Steile
berghellingen zijn verleden tijd. Dacht ik. Er wacht een toetje,
een klim van negen procent. Rianne stopt twee keer uit zichzelf
om uit te rusten.
In St. Georges veegt Paulette het erf bij. Al weer een bekende
van de heenweg. Met een brede glimlach begroet ze me. 'Tu entres?',
kom je binnen? Het is pas half vier. 'Nou ja, nee, eigenlijk wil
ik...' Ja, wat wil ik eigenlijk. Heb ik haast? Even later staat
de huifkar op zijn oude plek naast de stal met koeien en
varkens. Paulette heeft foto's voor me die bij mijn bezoek op de
heenweg zijn gemaakt.
(1/11) Witte, gele en paarse chrysanten vinden hun weg naar de
begraafplaats in Tongeren. Morgen is het Allerzielen.
Geen wolkje aan de lucht. Warm is anders, maar dat verwacht je
ook niet in november. Een man houdt me aan en vertelt vol trots
dat zijn Shetlander zevenhonderd kilo kan trekken. Hij stookt
zijn kachel met hout en haalt het waar hij het krijgen kan.
Vreemd onderweg te worden aangesproken in het Nederlands. Het
begon al in Herstappe: 'De Limburgers heten u welkom'. Een
spandoek over de volle breedte van de weg. Voor mij zijn die
Limburgers een gastvrije agrariër en zijn eega in Bilze. Ze
tracteren mij op een pintje en Rianne op hooi.
(2/11) Om voor donker aan te komen op de Breughelhoeve, de
manege tussen Grote Brogel en Kaulille, wisselen we stap af met
draf. Op stal mag Rianne uitzweten.
Ze blijft op stal, het gaat vriezen vannacht. In de verhouding
drie op drie op één krijgt ze een mengsel van geplette haver,
gerst en melasse en een plak tarwestro als ruwvoer. Een hoefsmid
kijkt even naar haar hoeven. Ik vraag hem of Rianne hoefbevangen
kan zijn geraakt zonder dat ik het heb gemerkt. Hij ontwijkt een
rechtstreeks antwoord door te opperen dat het al gebeurd kan
zijn voor ik haar kocht. In elk geval hoef ik mij gezien de reis
die we hebben gemaakt geen zorgen te maken. Wel oppassen met
eten geven, waarschuwt hij. Eenmaal thuis is goed hooi, water en
een handje brok voldoende.
Ik besluit de schuld te geven aan de vorige eigenaar van Rianne.
Die man had grote handen..
(3/11) Bij Budel gaan we de Nederlandse grens over. We nemen
rust bij een manege. 'Ze ziet er goed uit', zegt Louis, de baas.
'De reis heeft haar geen kwaad gedaan. Die kun je zo opnieuw
maken.'
Het Franse woord is 'costaud', stevig, had ik willen antwoorden,
maar ik zwijg. Rianne is niet dik, maar gespierd. Ze is toch wel
wat overtollig vet kwijtgeraakt. Ik ook. Tien kilo, zei de
weegschaal van Jean-Pierre. Die waren er bij hem bijgekomen.
Louis vertelt dat zijn zoon Jacques zeventien jaar terug met
paard en huifkar op vakantie ging. Nu verhuurt hij als caravan
ingerichte huifkarren. Hij heeft vooral veel Belgen als klant.
Via Gastel, Soerendonk en Leende komen we in Heeze. In de
bossen, op een plek waar gewoonlijk Jong Nederland kampeert,
brengen we nacht door. Morgen om twee uur is er een hindernisrit
voor paarden. Volgens twee mannen die het parcours uitzetten zit
ik er midden in. De rits in de slaapzak laat veel kou door.
(4/11) De chocolade op mijn boterham is te hard om door te
bijten. Ik leg hem op het deksel van de pan met water voor de
koffie. Het heeft niet alleen gevroren, er is ook wat sneeuw
gevallen. Niet veel, net genoeg om het landschap een winters
tintje te geven en gelukkig te weinig om gladheid te
veroorzaken.
De weg van Heeze naar Schijndel is een verschrikking. Als
blikken konden doden, zat ik nu met kar, Floppie en Rianne in
het hiernamaals. Hoe haal ik het in mijn hoofd om met mijn
middeleeuwse vervoer op deze weg te rijden? Is die niet
aangelegd voor gemotoriseerd verkeer?! De Nederlandse
automobilist kan wat leren van de Franse. De gastvrijheid op de
manege van de Van de Oetelaars in Schijndel verzacht het leed.
(5/11) Het scheelde maar een haar of we waren nooit
thuisgekomen. Bij de met verkeerslichten beveiligde oversteek
van de rijksweg bij Geffen heeft een automobilist meer
belangstelling voor een vrouw in een auto naast hem dan voor het
verkeer. De verkeerslichten zijn niet afgesteld op overstekende
huifkarren. Ik ben op de helft als het licht op groen gaat voor
de wachtenden. Nog steeds zijwaarts kijkend trekt meneer de
automobilist op. Mijn geschreeuw wordt overstemd door getoeter
van automobilisten die wel opletten. Gelukkig heeft de man een
goed reactievermogen.
Na een bezoekje bij vrienden in Nuland leggen we de laatste
kilometers af. In Oss komen we de automonteur tegen die voor
mijn vertrek de remmen van de kar in orde heeft gemaakt. Hij
vraagt of ze goed hebben gewerkt.
In mijn straatje word ik hartelijk begroet door buren. Een
vriendin met een grote tuin, ingericht als winterverblijf voor
onze paardjes, is blij mij gezond en wel terug te zien. Ze had
me al verwacht. 'Koffie?'
Het weerzien tussen haar tien jaar jongere fjord Comiek en mijn
Rianne verloopt paardachtig. Even snuffelen, een luidklinkende 'jel'
van Rianne, die zoveel betekent als hier-ben-ik-de-baas, en dat
is het dan.
Ik wandel naar mijn huis. Het is er benauwend warm. Ik kijk op
de thermostaat. Vijftien graden. Geen wonder dat het zweet me
uitbreekt. Er ligt een huizenhoge stapel kranten op me te
wachten. Help! Wat doe ik eigenlijk in Oss? Stond de winter niet
voor de deur, ik zou morgen weer vertrekken. Op vakantie, naar
Frankrijk. Ik ben eraan toe!
***
Interview
Menige paardengek droomt ervan, een enkeling doet het: met eigen
paard de wereld intrekken. Peter Stalmeier, inwoner van het
Brabantse Oss, deed het. Op zekere dag trok hij de deur achter
zich dicht, klom op de bok van zijn huifkar en reed zijn neus
achterna. Ruim drie maanden was hij onderweg. Op en neer naar
Zuid-Frankrijk, zo'n 2500 kilometer in totaal. Een soort
sabbatical leave, een adempauze in een hectisch bestaan als
journalist.
'Wat heb je allemaal meegemaakt', werd hem bij terugkomst
gevraagd. 'Te veel om zomaar even te vertellen', antwoordde hij.
'Ik zet het wel een keer voor jullie op papier.'
Dagen, maanden, jaren verstreken. Toen het er uiteindelijk van
kwam, beleefde hij de tocht opnieuw, nu aan de hand van het
dagboek dat hij destijds had bijgehouden en dat kort na
terugkomst in een bureaulade verdween. Vrienden die hij het
reisverslag liet lezen waren enthousiast en raadden hem aan het
te publiceren. 'Oud nieuws', zei Peter Stalmeier, 'daar zit
niemand op te wachten.'
Nieuwsgierig
'Wie trekt nu in zijn eentje drie maanden met een huifkar erop
uit?' wierpen zij tegen. 'Wat maakt zo iemand mee? Daar zullen
veel mensen nieuwsgierig naar zijn.'
Stad- en streekgenoten misschien, bepeinsde de auteur.
'Heeft het iets van eeuwigheidswaarde?' vroeg chef-redacteur
Kees Dings van het regionale nieuwsblad De Sleutel.
'Een goed verhaal is nooit weg. Bovendien verandert er in al die
tijd niet zo veel. Mijn zoon Anne, die enkele jaren terug in
mijn voetsporen trad, kan het bevestigen. Hij bracht de huifkar
naar mijn dochter Saskia die in de buurt van het Zuidfranse
Cahors een manege heeft. Een cadeautje voor haar slagen als
paardrijdinstructrice. Hij deed er twee maanden over.
'Zit je zoon ook in het paardenvak?'
'Ten dele. Als danserchoreograaf houdt hij zich ook bezig met
voltige.'
'In hoeverre komen zijn reiservaringen overeen met de jouwe?'
'Ieder beleeft zo'n tocht op zijn eigen manier, maar er zijn
veel overeenkomsten. Op de eerste plaats kom je jezelf tegen.
Voorts houdt elke nieuwe dag een nieuw avontuur in. Hoe is het
weer, hoe de weg die je moet gaan, wat en wie kom je erop tegen,
waar vind je 's avonds onderdak? Wat mij elke dag weer verraste,
was de gastvrijheid van de mensen, met name op het Franse
platteland. Het lijkt wel of er alleen maar behulpzame,
gastvrije mensen wonen. Ik denk dat dat te maken heeft met het
feit dat die dichtbij de natuur staan. Daarin ben je op elkaar
aangewezen. Jij als vakantievierende zwerver maakt deel uit van
die natuur. Mocht men al aarzelen de deur voor jou open te doen,
dan doen ze het wel voor je paard. Fransen, met name boeren,
zijn gek op paarden. Deel uitmaken van de natuur, daarin zien te
overleven is voor mij de belangrijkste uitdaging van zo'n
trektocht.'
Hokjescultuur
'Is het woord overleven niet wat overdreven als je beschikt over
een huifkar?'
'Ga er maar aan staan. Verruil zelf eens je centraal verwarmde
van alle gemakken voorziene huis voor een door weer en wind
geteisterde, tochtige kar in een jou totaal onbekende omgeving.
Dan piep je wel anders. Maar, ik kan je verzekeren dat je na
drie maanden een heel ander mens bent. In mijn geval tien jaar
jonger alsook tien kilo lichter.'
Hoe oud was je toen je aan die tocht begon?'
'Ik had zoveel kruisjes achter mijn naam dat een normaal mens
zou zeggen: 'Man waar begin je aan?' Maar wat is normaal? Het is
een woord uit de hokjescultuur die mensen belet buiten de
platgetreden paden te gaan. Zo'n tocht te maken als ik
bijvoorbeeld. Om het bij het hokje leeftijd te houden: twintig,
dertig betekent jong, ondernemend en levenslustig, tachtig oud,
futloos en afgeleefd. Ik ken van zeer nabij bejaarde dertigers
en jeugdige tachtigers.'
'Wat heet jeugdig?'
'Mijn twaalfjarige fjordenmerrie Rianne die de huifkar heeft
getrokken. Oud, meende ik op het moment dat ik overwoog haar te
kopen. Ik ging te rade bij mensen die in het paardenvak hun
brood verdienen. Ze zeiden dat ik meer kans maakte heelhuids
thuis te komen met een wat oudere, ervaren en goed beleerde pony
voor de kar, dan met een jong, dartel dier. Ik ben ze achteraf
zeer dankbaar voor het advies. De 'oude' merrie bleef jong tot
haar vijfentwintigste. Betrek een en ander op de maatschappij en
alles wordt anders.'
Uniek
'Nogal diepzinnig ...'
'Als je dag in dag uit over een schommelende paardenkont met een
snelheid van vijf kilometer per uur de wereld inkijkt, ga je
nadenken over van alles en nog wat.'
'Daarover schrijf je in je verslag?'
'Lang niet alle overpeinzingen staan erin. Dat zou saai worden.
Bovendien zijn ze soms erg persoonlijk en die gaan niemand wat
aan.'
'Heb je er wel eens over gedacht zo'n tocht opnieuw te maken?'
'Een unieke belevenis laat zich niet herhalen. Ik heb in
Nederland nog wat korte vakantietochten gemaakt. Voor diegenen
die mee mochten een onvergetelijk avontuur, vooral voor
kinderen.'
'Jouw verhaal zou mensen op de gedachte kunnen brengen zelf met
paard en huifkar erop uit te trekken.'
'Waarom niet? Je moet er wel de juiste mentaliteit voor hebben.
Vervolgens een betrouwbaar paard dat je in de hand kunt houden,
waar je van houdt als van jezelf plus nog 'vijfentwintig' andere
voorwaarden en je komt een heel end. Ik heb eens een
zondagsrijder trots horen beweren dat hij op een dag zeventig
kilometer aflegde. Die zou ik graag voor mijn kar spannen. En
dan de zweep er over.'
Sprookjes
'Je zei dat je fjord jong is gebleven tot haar
vijfentwintigste.'
'Ik had gehoopt dat Rianne vijftig zou worden zoals de oudste
pony in de annalen van het paardenbejaardenkamp in Soest. Met
vijfentwintig gaf ze de geest. Maar ik heb nog wel haar tien
jaar jongere metgezellin Comiek.'
'Rij je daar nog op of ben je daar inmiddels te oud en te stram
voor?'
'Als je gezond blijft kun je paardrijden tot je laatste
ademtocht. Bij mij blijft het steken op goede voornemens, vooral
sedert ik een nieuwe ponyverzorgster heb. Een echte ponymeid. Ze
rijdt dagelijks, weer of geen weer. Dat geeft mij de kans mij
meer aan een andere hobby te wijden. Minder sportief maar ook
heel leuk.'
'En die is?'
'Ik schrijf sprookjes. Het uitwerken van het dagboek was een
tussendoortje. Geen sprookje, een waargebeurd verhaal. Een
verslag van een tocht waar, zoals ik onderweg vaak hoorde,
menigeen van droomt. 'Un rêve,' zeggen de Fransen, een droom.
Voor mij was het geen 'rêve'. Gewoon een andere manier van er op
uit trekken. Met een step lijkt me ook wel leuk. Overigens,
schrik niet van de Franse woorden die je in mijn reisverslag
tegenkomt. Het tekent de sfeer waarin ik mij bevond. Waar nodig
heb ik ze vertaald; tegenwoordig heeft niet iedereen Frans in
zijn schoolpakket. Onthoud maar alvast het woord 'côte',
berghelling. Vrij vertaald: nachtmerrie. Voor mijn merrie Rianne
althans, die de côtes met een zware huifkar op en af moest.'
(Nieuwsblad De Sleutel publiceerde het reisverslag in 26
wekelijkse afleveringen.)
***