Lesboek van de Paardenman

Weetjes opgetekend uit eigen ervaring aangevuld met boekenwijsheid

 
 
 

Guitig meisje op guitig paard

Niet met geweld en kracht

maar met geduld en zacht

wordt resultaat verkregen

 

 

 Algemeen

 

Gehoorzamen

Een paard of een pony is geen mens. In het gedrag zijn er wel overeenkomsten.

Neem een gezin: vader, moeder, kinderen.
Eenvoudig voorgesteld: De vader beschermt het gezin, zorgt voor veiligheid. Hij brengt brood op de plank, moeder verdeelt het en voedt de kinderen op. Vader is de baas, in de meeste gevallen gebeurt wat moeder zegt, vooral als het de kinderen betreft.
De kinderen moeten gehoorzamen. Zo niet: straf.

Neem een kudde paarden: hengst, merries, veulens.
De hengst bewaakt en verdedigt de kudde. Voor eten hoeft hij niet te zorgen, dat heeft Moeder Natuur al klaar gezet. De merries zorgen voor de veulens. Een van de oudere merries is de baas in de kudde. Zij voedt de jonge dieren op en bepaalt waar er gegeten, gedronken en gerust wordt. 
Wie niet gehoorzaamt, de regels overtreedt, krijgt ontblote tanden te zien, een beet, een schop of wordt een tijdje buiten de groep gezet.

Rangorde

Net als in de kudde is er in een gezin sprake van een rangorde, zijn er regels waaraan iedereen zich heeft te houden. Zo heeft ieder een vaste plaats aan tafel, een eigen bed, kinderen hebben hun eigen speelgoed, schoenen, kleding, enzovoorts. Wie iets van het bord van een ander pikt, in andermans bed kruipt, ongevraagd spullen gebruikt of afpakt, krijgt ruzie. 

Kinderen plagen elkaar, pesten soms: ze dagen elkaar uit. Soms vallen er klappen. Wie zich met de ruzie bemoeit, loopt de kans een klap mee te krijgen. Bij paarden gaat het precies zo. Als je als ruiter wilt ingrijpen, er tussenin gaat staan, loop je ook de kans dat je een beet of een schop krijgt. Met een beetje pech beland je in het ziekenhuis. Een paard houdt er geen rekening mee dat jij maar een zwak mens bent.  

Opvoeden

Kinderen kiezen hun eigen vrienden en vriendinnen. Soms kan een kind uit het gezin zo'n 'vreemde' niet uitstaan. Gaat die vreemde op de plaats zitten van dat kind, komt die aan zijn of haar spullen dan is het grote bonje. Na verloop van tijd went het en hoort zo'n vriend of vriendin erbij. Hij of zij heeft een eigen plaats binnen het gezin gekregen en kent de regels die er gelden. Bij paarden is het niet anders.

Een kind moet leren wat mag en niet mag. Met liefde en geduld wordt dat bijgebracht. Doet het kind expres iets wat niet mag dan krijgt het straf. Er wordt gemopperd, de kamer uitgestuurd, een tik uitgedeeld afhankelijk van de ernst van het vergrijp en het begrip van het kind. Doet een kind iets goed, dan wordt het geprezen, beloond. Met belonen wordt meer bereikt dan met straffen.

Bij paarden is het niet anders. Een ruiter is een opvoeder. Zoals een moeder haar kind kent, zo moet de ruiter zijn/haar paard kennen. Alleen dan weet je of het paard iets niet wil of niet kan.

Krijgt een kind straf voor iets wat het niet kan, dan is dat onrechtvaardig. Het ene kind kan meer dan het andere, presteert beter, snapt dingen vlugger. Een ander kind kan daarentegen veel liever zijn, gehoorzamer, gezelliger. Ieder mens is anders, heeft zijn/haar kwaliteiten.

Al die dingen vind je ook bij paarden. Net als een kind dat onterecht wordt bestraft, zal het paard je kwalijk nemen als jij dat doet. Het kan zijn vertrouwen in mensen verliezen, kwaadaardig worden of het tegenovergestelde: een suffe sul worden die het allemaal niets meer kan bommen.

Straffen

Nog even iets over opvoeden. Straffen doe je zo weinig mogelijk en...altijd onmiddellijk. Als je een ongehoorzaamheid later bestraft, snapt het dier (net als een peuter of kleuter) er niets van.

Je straft om het gedrag te verbeteren, niet om je woede te koelen. Je geeft een paard, net zo min als een kind, geen pak slaag. Je trapt het niet. (De ruiter die dat doet verdient zelf een pak slaag). Een tik is meestal voldoende. Voorbeeld: als een paard bijterig is, geef je het een tikje met de wijsvinger op de neus en spreekt het bestraffend toe. Iedere keer als het wil bijten doe je dat. Langzaam maar zeker leert ze het af.

Kijk een paard bij het bestraffen niet in de ogen. Dat wordt als agressief, als beangstigend ervaren. Roofdieren doen dat voor ze aanvallen.

Overbodig te zeggen dat je een paard niet straft voor fouten die je - door onkunde, onbegrip of onvermogen - zelf maakt.

Voor kinderen en paarden geldt: ben duidelijk en consequent. Wat vandaag niet mag, mag morgen ook niet. Stappen is stappen en niet draven. Onderweg een blad van de boom rukken mag wel of mag niet. (Ik heb geen bezwaar tegen een enkele keer happen. Het hoort erbij, is gezellig. Net zoiets als een ruiter die onderweg een appel van een boom plukt).

Heb begrip voor de eigen wil van het paard. Dat eigen willetje heeft nare maar ook leuke kanten. Een paard is een levend wezen, geen machine. Wel moet het zo zijn dat jij te allen tijde de baas bent.

Bedenk dat een merrie een vrouw is en dus onderhevig aan stemmingen. Een ruin is doorgaans het makkelijkst als rijdier: het vuur is letterlijk voor een deel weggesneden. 

Een hengst is de baas en duldt in het algemeen geen baas boven zich. Wie per se op een hengst wil rijden, doet er goed aan eerst een psychiater te raadplegen.

Zintuigen

Een paard ziet minder goed dan een mens. De plaatsing van de paardenogen maakt dat het bijna 360 graden in het rond kan zien. Bovendien kan het zeer kleine bewegingen waarnemen. In het donker ziet het beter dan een mens.

De smaak van een paard is vrij goed ontwikkeld, het gevoel zeer goed net als het gehoor. Het allerbeste ontwikkeld is de reuk. Draag geen scherpe geuren op je lijf, zoals parfum. Een scherpe geur is voor een paard als een verblindende lichtflits in de ogen van een mens. Het belemmert het paard in het waarnemen van andere geuren.

 

Fjord in galop 

Tips voor buiten rijden

 

Vluchtdier

Een paard is een vluchtdier. Het redt zijn leven door hard weg te rennen. Schrikt het, is het ergens bang voor, dan heeft het de neiging er vandoor te gaan. Gebeurt dat, ga doorzitten. Ga niet aan de teugel rukken of hangen, het paard is sterker dan jij. Bovendien vergroot je daarmee de angst. Blijf kalm, gebruik je verstand. Houd normale spanning op de teugel, trek wisselend links en rechts (scharen) en kalmeer het met je stem. Jouw kalmte en zelfvertrouwen gaan over op het paard.

Heeft je rustige aanpak geen resultaat, kalmeer het paard dan op strengere toon, trek je kruis aan en geef forsere teugelhulp.

Slaat het paard echt op hol, dan kan zelfs de beste ruiter het niet meer houden. Dan is het volledig over zijn toeren. Hoop dat alles goed afloopt en denk op de eerste plaats aan je eigen veiligheid. Over het algemeen schrikken koudbloeds (zoals fjorden) minder snel en zullen het niet zo gauw op een lopen zetten.

Op straat

Een buitenrit begint met tien minuten stappen aan de lange teugel en eindigt met een kwartier stappen aan de lange teugel zodat het paard droog op stal komt.

Begin niet aan de rit als het paard net heeft gegeten. Het zal traag zijn en bovenal: er is gevaar voor koliek. Je gaat zelf ook niet hardlopen als je net van tafel komt. Een uurtje rust, dan kun je er tegenaan.

Rijd op de openbare weg aan de rechterkant, niet naast maar achter elkaar en met het verkeer mee. Houd afstand: twee paardlengtes tussenruimte, zegt het boekje. In elk geval niet neus tegen kont. Rijd zelfstandig.

Laat een goede ruiter op een mak paard voorop gaan. Ook op smalle paden op de hei of in het bos. Veiligheid gaat boven alles. Een roekeloze opschepper deugt niet als metgezel op een trektocht.

Steek altijd samen met de andere ruiter(s) over. Paarden willen bij elkaar zijn en blijven. De voorste ruiter geeft aan wanneer wordt overgestoken.

Stel bij het oversteken je paard iets schuin op naar die kant waar het zonder gevaar kan wegvluchten. Bij voorkeur naar rechts, met het verkeer mee.

Geef duidelijk signalen aan het overige verkeer als je links op rechts wil afslaan of een obstakel, bijvoorbeeld een geparkeerde auto voorbij wil gaan. Gedraag je alsof je met een fiets aan het verkeer deelneemt.

Ben een heer/dame in het verkeer. (Ruiter = ridder).

Bedank automobilisten die voor je stoppen.

Houd voldoende afstand van lantaarnpalen (je kunt je knie stoten, eraf vallen), geparkeerde auto's en andere obstakels.

Galoppeer nooit op de harde weg. Gevaar voor uitglijden en slecht voor de gewrichten. Draven is minder slecht maar ook dan hebben de gewrichten te lijden, vooral onder een zware ruiter.

Draven op straat kan soms nodig zijn. Bijvoorbeeld als je snel een weg of kruispunt moet oversteken. Haast is geen reden. Te laat thuis, hond in de pot, mopperende moeder... Bedenk dat voor je vertrekt.

Passeer een wei waarin paarden of koeien staan altijd in stap. De dieren in de wei kunnen zich vastlopen tegen de afrastering, jouw paard kan 'gezellig' gaan bokken. Laat de dieren elkaar niet besnuffelen over de draad heen. Als de dieren naar elkaar gaan slaan, kunnen ze zich ernstig verwonden. Ook veulens kunnen gaan slaan om hun territorium, hun eigen woongebied te verdedigen.

Draag in schemering of donker lichtgevende kleding en voer verlichting: wit naar voren, rood naar achteren.

 

Angst

Een paard kan schrikken van van alles en nog wat. Bij voorbeeld van het geritsel van een opwaaiend plastic zakje, een sissende rem van een vrachtauto, de claxon van een vriendelijk groetende automobilist.

Een paard kan bang zijn voor een plas water, een ton voor dood vee bij een boerderij (men zegt wel: het paard ruikt de dood), een horzel, een hijskraan, dreunende machines, blinkende rails, trein, rammelende tractor, rare geluiden onder een viaduct enzovoorts. Raak niet in paniek, spreekt het paard kalmerend toe. Ben je zelf bang, dan voelt het paard dat. (Als een moeder met een kind de straat oversteekt en bang is, wordt het kind ook bang. Het kind voelt de angst van de moeder).

Soms kun je het paard laten kennismaken met het 'gevaar'. Wil een paard uit angst ergens echt niet voorbij, kies dan een andere weg of stap af en houd een hand voor het oog waarmee het het 'gevaar' ziet. Bedenk dat een paard zonder het hoofd te draaien naar voor en naar achteren kan zien. Een mak paard voorop dat geen angst heeft, helpt de 'angsthaas' snel over zijn angst heen. Een kuddedier volgt de leider.

Een paard kan ook doen alsof het schrikt. Opzij springen om niets of bokken. Dat vindt het leuk, maar de ruiter meestal niet. Streng toespreken. ('Denk eraan, geen gedonder!). Even flink doorstappen, daarna ontspannen.

Kijk als ruiter vooruit, let op, ook als je aan het kletsen bent met je mederuiter. Concentratie!

In de natuur 

Net als een mens heeft een paard goede en slechte dagen. Van invloed op het gedrag zijn het weer (wind, storm), jaargetijde en - bij een merrie - hengstigheid. (Bij hengstigheid 'knipoogt' de merrie met haar schaamlippen).

In het voorjaar hebben veel paarden de neiging er eens lekker tegenaan te gaan, vooral als ze enige tijd niet bereden zijn of vaak op stal staan. Zorg dat je de baas blijft. Het dier moet zijn energie kwijt kunnen, maar niet ongeremd. Flink doorstappen, draven en als het moe begint te worden voor de afwisseling een galopje.

Spreek met je mederuiter(s) af wie voorop rijdt. Op straat is dat uit een oogpunt van veiligheid altijd de goede ruiter op het makke paard. In bos en hei kan er gewisseld worden. Blijf erachter, ga geen wedstrijdje doen.

Een wedstrijdje kan en mag op een zandvlakte waar iedereen de ruimte heeft, niet op een smal bospad. Put het paard niet uit.

Niet het snelste, het traagste paard bepaalt het tempo tijdens de rit. Laat dit niet als laatste lopen, neem het tussen de andere paarden in.

Wandelaars of joggers passeer je in stap. Wie niet met paarden omgaat is er meestal bang voor. Of heel dapper en doet uit onwetendheid domme dingen. Houd afstand, stop desnoods. Bedank mensen die voor jou opzij gaan. (Ruiter = ridder).

Houd voldoende afstand van bomen, waar je met een knie tegenaan kan knallen.

Rijd je onder laaghangende takken door, houd dan geen tak vast uit beleefdheid voor de ruiter achter je. Die zal nooit dankjewel zeggen. Want je moet de tak toch voortijdig loslaten en die zwiept dan met volle kracht tegen de andere ruiter.

Leun bij het onderdoor rijden van takken nooit naar achteren, ook niet een keertje voor de grap. Jij moet kunnen zien wat voor je ligt en het paard leiden.

Buig bij het opgaan van een berg(je) ver naar voren en steun zo nodig met je handen op de manenkam bij de halsinplant. (Als je met een rugzak een berg opsjouwt, draagt die ook het lichtste als die vast op je rug en dicht in de buurt van je nek ligt). Steile hellingen nemen paarden het liefst met enkele flinke galopsprongen. Ga altijd in stap en in een rechte lijn een berg af om niet zijdelings weg te schuiven. Geef bergop- en bergafwaarts voldoende teugel. Leun niet achterover, buig evenmin te ver naar voren. Hakken laag!

Bergopwaarts - houd mij niet in

Bergafwaarts - spoor mij niet aan

Op de vlakte  - spaar mij niet

Op stal         - vergeet mij niet

Kreupelen 

Als het paard onderweg opeens kreupel gaat lopen, is de kans groot dat er iets hards tegen de zool drukt. Een steen bijvoorbeeld die zit vastgeklemd. Of - erger - een scherp voorwerp dat in de zool is gedrongen: nageltred. Stop voor je weggaat een hoefkrabber in je rugzak. 
Kun je de oorzaak van de kreupelheid niet vinden, steek dan de beugels op, neem de kortste weg naar huis en zorg voor deskundige hulp. Een kreupel paard mag je niet berijden.

Galop 

Ga niet steeds op dezelfde plaatsen in draf of in galop. Een paard heeft een goed geheugen, onthoudt die plaatsen en gaat dan uit zichzelf in draf of galop.

Rijd in draf en galop niet steeds op hetzelfde been om te voorkomen dat een kant overbelast wordt.

Let op de toestand van het wegdek, ook in veld, hei en bos: hard, zacht, droog, glibberig, modderig, bodem met veel stenen, boomwortels, boomstompen enzovoorts. Het paard kan uitglijden, struikelen, opzij springen voor plassen en zich aan zwerfvuil als blik en glas verwonden (nageltred).

Galoppeer alleen op paden die je goed kent. Kijk! Soms heeft een hond een kuil gegraven, een konijn een gat geboord. Wat vandaag niet is, kan morgen zijn.

Galoppeer ter afwisseling, niet om snel ergens te komen. Een paard dat bezweet is of moe laat je niet galopperen.  

Rijd niet door jonge aanplant, en niet over paden die speciaal voor voetgangers (of rolstoelers) zijn aangelegd. Als het niet anders kan, beschadig het pad zo min mogelijk.

Ga tijdig voor het einde van een pad in stap zodat je niet de kruising (met eventueel verkeer) overvliegt.

Blijf uit de buurt van paarden en ruiters te paard die jouw paard niet kent. Als ze naar elkaar gaan bijten of slaan ben jij of de andere ruiter de pineut.

 

Dag pony... 

Nog maar weer iets over het buitenrijden. Samen uit, samen thuis. Maar je zou de eerste niet zijn die later thuis aankomt dan het paard. Het overkwam een vriendin die er volledig op vertrouwde dat haar pony bij haar in de buurt bleef. Leuk vennetje, mals gras, wat wil een pony nog meer? Knoop in de teugel en laat maar lopen. Dat deed de pony ook: op naar de stal, en de ruiter had het nakijken.

(Goed te weten trouwens dat een paard de stal zo goed weet te vinden. Ben je de weg kwijt, geef je de lange (niet losse!) teugel en brengt het dier je keurig thuis. Ook in het donker. In het donker ziet een paard beter dan een mens).

Vriendin moest dus lopen en had het geluk iemand tegen te komen die haar per auto terugbracht.

Zaktelefoon

Ga je samen met anderen rijden en gebeurt het dan dat een paard er onbemand vandoor gaat, ga er dan niet in paniek achteraan. Dat wordt een dollemansrit die je altijd verliest omdat een paard zonder ruiter altijd sneller gaat. Bovendien jutten de dieren elkaar op. Het enige dat je kunt doen is hopen dat het paard veilig bij de stal komt. Houd je eigen paard in bedwang en hoop er het beste van. Stap samen rustig naar huis en verzin intussen maar een héél goede smoes...

Vertel voor je vertrek altijd waar je naar toegaat. Komt een paard alleen thuis, dan weet men waar de ruiter gezocht moet worden. Een zaktelefoon (mobieltje) is in bovengenoemde gevallen een nuttig instrument. Ben je alleen en lig je ergens bewusteloos, dan helpt die ook niet. Dus: zeg waar je naar toe gaat.

Rustpauze 

Sta je om de een of andere reden onderweg even stil op een plek waar wat te grazen valt, laat het paard dan wat knabbelen en trek niet meteen aan de teugel. Groene mond, ach wat zou het. Haal het hoofd kalm terug als je verder wilt rijden. Dat lukt het beste als het paard zijn mond vol heeft.

Laat het paard niet grazen in bermen of langs korenvelden (uitlaatgassen, onkruidbestrijdingsmiddelen).

Houd tijdens langere ritten om de twee uur een rustpauze. Singel een gaatje losser, neusriem ook om beter te kunnen grazen. Controleer bij het opstijgen of zadel en dekje nog goed liggen; zadel zo nodig opnieuw op. Door de bewegingen die het paard maakt tijdens het grazen kan het zadel verschuiven. Vergeet niet bij vertrek de singel en de neusriem op maat te maken.

Bij een wat langere rust is het beter het paard af te zadelen. Vooral als ze bezweet zijn (al is het alleen maar onder het zadel) gaan veel paarden graag even liggen en rollen op het gras of in het zand. Als het paard in de voorhand doorknikt, weet je dat het dat van plan is. Rolt het gezadeld, dan is de kans groot dat je te voet naar huis kunt. Breekt de boom in het zadel, dan ben je meteen aan een nieuw zadel toe.

Voor je het paard zadelt, borstel je vuil en zand van de rug. Heb je geen borstel bij je, dan doe je dat met je handen.

Let erop dat er geen dennennaalden of iets anders dat de rug kan beschadigen onder het sjabrak komt. Die irriteren, er kunnen drukplekken ontstaan. (Onderhuidse verwondingen). Controleer nauwkeurig het sjabrak voor je het op de rug legt.

Drinken 

Tijdens een lange tocht mag het paard volop drinken op voorwaarde dat je meteen doorrijdt en ten minste nog een half uur verder gaat. Schoon water natuurlijk. Bij een vriendelijke boer of burger, of - voor zover ze er nog zijn - uit een niet vervuild ven. Bij een korte rustpauze laat je het pas drinken op het moment dat je verder trekt.

Volop drinken mag ook als je op weg naar huis bent en nog een half uur nodig hebt om bij de stal te komen. Als je die tijd niet aanhoudt, bestaat er gevaar voor koliek.

Bedenk dat niet meteen de dorst kunnen lessen vervelend, koliek levensgevaarlijk is.

 

In je uppie op stap 

Alleen op stap gaan met je paard kan pas als het perfect naar je luistert en jij een uitstekende ruiter bent. En dan nog kun je voor rare dingen komen te staan.

Het begint al bij de stal. Een paard is een kuddedier. Sommige paarden zijn niet weg te branden van de stal, andere interesseert het geen bal.

(Tussen twee haakjes: Als jong meisje alleen de hei op of de bossen is niet verstandig. Er zijn van die jongens/mannen... Blijf in elk geval uit de buurt van mensen die je niet vertrouwt en van iedereen zo ver dat  je niet uit het zadel kan worden getrokken.)

Ga je een lange tocht maken dan is het handig stalhalster en -touw mee te nemen. Moet je onderweg heel nodig, dan kun je je paard veilig (en kort!) aan een boom of een paal vastbinden. 
Vastbinden aan de teugel mag nooit. Een flinke ruk en het leer breekt, je paard gaat er vandoor. Doe je behoefte dicht bij het paard zodat je, desnoods met de broek op je knieën, kunt ingrijpen als er onverwachts iets gebeurt. Denk in dit verband aan een opvliegende vogel of een plotseling uit het niets opduikende hond of kat. Beter in je blote kont het paard grijpen dan te voet naar huis. En mocht iemand dat deel dat je liever bedekt houdt zien, ach...wat nog nog?

Als je met tweeën of met meer ruiters bent, houdt een je paard bij de teugels vast. En die zit niet te kletsen maar let op dat het dier niet gaat rollen.

Sommige paarden vinden het lekker bij het doorwaden van een ven een bad te nemen. Flink aansporen en maken dat je het ven uitkomt. 

Een bad nemen, samen pret maken in een vennetje is heel leuk. Zwempak aan, zadel af. Blijf wel op de rug zitten, in elk geval uit de buurt van de spartelende benen.

Naar huis 

Wil je paard te haastig terug naar de stal, draai dan om en ga een eindje de tegenovergestelde kant uit. Doe dat iedere keer als het te snel wil. Als er ruimte voor is kun je ook op de kleine volte gaan. Praat tegen het dier en maak duidelijk wat jij goed vindt en wat niet. Beloon met je stem als het gehoorzaamt en geef langere teugel. Niet in de hals kloppen, dat wordt soms als aansporing uitgelegd.

Thuisgekomen:

Maak de hoeven schoon en controleer of er geen steentjes zitten in de witte lijn, het zachte gedeelte tussen zool en hoefwand. Niet uithollen, voorzichtig voelen en steentjes eruit wippen. 
Is het paard beslagen, controleer dan of de ijzers nog goed vastzitten en alle hoefnagels er in zitten. Hoeveel nagels erin zitten en waar ze zitten weet je als je ze telt voor je vertrekt. (Voor je vertrekt maak je uiteraard ook de hoeven schoon). Lees verder bij hoeven in het hierna volgende hoofdstuk Verzorging

Neem zweetplekken af met een spons met koud water op de plaatsen waar zadel, hoofdstel en singel hebben gelegen. Controleer de rug op de plaats van het zadel op drukplekken. Die voelen warmer aan. Goed koelen en voorlopig niet rijden.

Kijk bij het schoonmaken ook onder de staart. (Houd 'ogenspons' en 'billenspons' uit elkaar).

Benen kun je bij warm weer afspuiten. Bij de koot beginnen, langzaam omhoog, tot aan de voorknie (voor) en spronggewricht (achter). Niet tegen de buik!

Drinken mag pas na een half uur. Gevaar voor koliek!
Eerst hooi laten eten. Ook als de andere paarden in de wei staan, toch eerst de stal in en wat hooi geven. In de wei staat een bak met water en kun je te vroeg drinken na de rit niet beletten.

Ook nooit water geven direct na de brokken. Gevaar voor koliek!

Zorg ervoor dat het paard - en jijzelf - niet op de tocht komt te staan.

Is het paard nat: droogwrijven met stro, deken erop en daaronder stro om beter en sneller te kunnen uitwasemen. Als het lekker warm weer is hoeft die deken niet.

Hang de deken na gebruik - niet gevouwen - te drogen.

(Over het gebruik van dekens zijn de geleerden het overigens niet met elkaar eens. Ik heb ze wel, maar ik gebruik ze nooit. Onze fjorden zijn buitenpaarden. Ze hebben een open stal waar ze naar believen in en uit kunnen. Interessant artikel hierover vind je hier.)

Terwijl je paard hooi eet maak je zadel en hoofdstel schoon. Vuil kun je wegwassen met zadelzeep. Dek een vochtig zadel niet af; onder de hoes droogt het niet. Hang een te vochtige singel en sjabrak apart te drogen.

Als je met alle bezigheden klaar bent, ben je een half uur verder en kun je het paard laten drinken. Schoon water, schone emmer. Geen poetsemmer!

Als het paard erg dorstig is, leg je wat stro op het water in de emmer zodat het niet te snel kan drinken.

 

Meisje borstelt paard

Verzorging

Een goede ponyverzorg(st)er

is een

een nette ponyverzorg(st)er

 

Het oog van de meester maakt het paard vet. Dat wil zeggen dat als de baas erop toeziet, het dier niets tekort komt. Nu is het niet de bedoeling dat een paard of pony echt vet wordt. Er zijn er die, zoals handelaren het noemen, 'meer waard zijn voor de dood dan voor het leven'. Bij koudbloeds zoals Fjorden, Shetlanders, Friezen, IJslanders en Haflingers zie je het nogal eens. Gezellige dikkerdjes, maar of ze zelf zo blij zijn met hun overtollige vet? Gezond is het niet. Het zijn van nature sobere dieren en ze moeten in beginsel dan ook met mate gevoed worden.  

Voor paarden die in de vrije natuur leven zorgt Moeder Natuur. Voor paarden die in gevangenschap leven zorgt de mens. Hygiëne, orde en regelmaat zijn belangrijk.

Goed voorbeeld doet goed volgen. Ben een voorbeeld voor anderen.

In de wei 

Controleer dagelijks of het paard in goede conditie is, niet ergens een wond heeft, snee, schram of bult. Ga met een vlakke hand over de huid om te voelen of het paard zwellingen of kneuzingen heeft. Die voelen warm aan. Kijk en voel vooral aan de benen. Verzorg de hoeven.

Controleer geregeld de mest. Paardenmest mag niet scherp of onaangenaam ruiken en geen onverteerde voedselresten bevatten.

De mest wordt in ballen afgezet. Die mogen niet te vast zijn. Ze zijn groen (gras) of geelbruin (hooi).

Aan (in) de mest kun je zien of een paard last heeft van wormen. (Er zijn er ook die je niet ziet maar die er wel in zitten.) Schuren van de staart kan wijzen op aarsmaden. Te laat met de wormkuur misschien?

Dagelijks mest verwijderen voorkomt 'paardenplekken' en gaat besmetting met maag- en darmwormen tegen. Bij één paard is dat te doen, bij twee wordt het al veel, bij tien...laat je de wei slepen.

Controleer regelmatig de afrastering. Draad moet stevig gespannen zijn. In loshangende of op de grond liggende draad kan het paard met de benen verward raken.

Glas of blikjes op de grond zijn gevaarlijk. Ze kunnen de zool beschadigen, erin binnendringen: nageltred.

In de wei mogen geen giftige planten staan zoals Jakobskruiskruid, taxus en nachtschade. Taxus heeft donkergroene naalden en in een bepaalde periode van het jaar groeien er rode besjes aan. Takken en besjes zijn uiterst giftig. 
(Zie Giftige planten op de pagina Weetjes. Ook veel tuinplanten zijn giftig. Houd het dier uit tuinen.)

Is de waterbak gevuld? Maak die geregeld, zeker eens per week, schoon met een borstel. Bij warm weer bederft het water snel. Dagelijks schoonmaken! 

Een liksteen is nodig om tekort aan mineralen aan te vullen. Hangt die in de stal en staat het paard in de wei, kan het er niet bij. Hang er dus ook een in de wei.

Onze  fjordenpaarden zijn van huis uit erg sober. Ze hebben voldoende aan gras en kruiden in een niet te vette wei. Brok is niet nodig. Handje voor de gezelligheid mag wel. Een en ander geldt overigens voor de meeste paarden en pony's.

In het voorjaar, vooral in de maanden mei en juni, is het gras zeer rijk aan voedingsstoffen. Te veel ervan eten kan leiden tot hoefbevangenheid. Zeer pijnlijk. In het ergste geval moet het dier worden afgemaakt. Bekend zijn de knobbelhoeven bij Shetlandse pony's.
(Hoefbevangenheid is een uitgebreide ontsteking van de hoeflederhuid, het gevoelige gedeelte direct achter de harde hoornwand. Kan ook veroorzaakt worden door overmatige inspanning op te harde bodem, voedingsfouten, overmatige voeding, vergiftigingen.)

De overgang van hooi naar gras moet geleidelijk gebeuren. Anders: diarree, en gevaar voor koliek. Het beste is het paard eerst volop hooi te laten eten en dan een half uur in de wei te laten. De volgende dag een uur, de volgende dag weer wat langer, tot maag en darmen van het dier gewend zijn aan het gras.

Op droge zandgrond, zoals bij ons, zitten de wortels van het gras niet zo stevig in de grond als op de klei. Als de wei is kaal gegraasd, bestaat het gevaar dat het gras met wortels en al wordt uitgerukt. Eraan vastklevend zand kan (zand)koliek veroorzaken. Is er geen andere wei, geef ze hooi.

Gemaaid gras moet vers worden gegeven. Jong gemaaid gras kun je het beste met stro vermengen. Restanten weggooien of verspreiden. Blijft het op een hoop liggen dan gaat het broeien, gisten: gevaar voor koliek.
Geef geen fijn gemaaid gras uit tuinen. Daar kan van alles en nog wat in zitten wat niet gezond is. Bovendien is het zo kort dat het paard het niet behoorlijk kan kauwen. Van die 'graspuree' kunnen ze last krijgen van hun darmen. En...? Raad eens. Precies: koliek.

 

In de stal 

Verwijder dagelijks de mest. Maak de stal af en toe goed schoon met een schrobber en groene zeep. Vergeet de wanden niet. Daar kunnen wormeitjes aan blijven kleven.

Voer de paarden niet als het jou het beste uitkomt maar op vaste tijden. Hun magen, die verhoudingsgewijs klein zijn, zijn erop ingesteld. Beter vaak en weinig voeren dan veel in een keer. 

Staat het paard lange tijd op stal, zorg dan dat het wat te knabbelen heeft: stro, maar niet te veel. Door verveling ontstaan 'stalondeugden' zoals weven en kribbenbijten.

Goed paardenhooi heeft lange, harde stengels. Het ruikt lekker, is vrij van stof en niet beschimmeld. Stof tast de luchtwegen aan, schimmel ook en kan bovendien koliek veroorzaken.

Aan hooi vastklevende droge aarde kun je eruit schudden (niet onder de neus van het paard).

Te vers hooi is niet goed. Hooi moet minstens twaalf weken oud zijn voor het wordt gevoerd.

Overjarig hooi is niet ongezond maar heeft veel van zijn voedingswaarde verloren. Je kunt het half om half mengen met nieuw hooi.

Zorg dat er geen touw in het hooi blijft zitten en evenmin in het stro. Het paard kan erin stikken. Bij het openmaken van het pak haal je meteen het touw eraf en stopt het in de vuilniszak.

Let er ook op dat in de stal geen uitsteeksels zijn waaraan het paard zich kan verwonden. (Bijvoorbeeld een schroef die in de wand van de naastliggende stal worden gedraaid en in de stal van jouw paard uitkomt.)

Geef een paard dat last heeft van de luchtwegen in water gedrenkt hooi. Geef dan vaker en minder dan normaal want het natte hooi ligt zwaar op de maag.

Sommige paarden willen beslist niet gestoord worden bij het eten, met name als ze brokken krijgen. (Hoe reageer je zelf als je hongerig bent en aan tafel zit?)

Dagelijks een wortel en/of een appel is lekker en gezond. Maak de wortel schoon, snij de groene kop eraf. Teveel appels/wortels: diarree.

Aardappels zijn geen paardenvoer. Ze kunnen verstopping veroorzaken. Pas ook op met brood. Een paard verdraagt geen rogge.

Groenteafval hoort thuis in een groencontainer, niet in een paardenmaag. Veel groente is bespoten: gif.

Geef nooit iets dat oud, muf, of schimmelig is. Koliekgevaar.

Wie hard werkt, moet goed eten. Een uur wandelen is geen werken, een intensieve les wel.

Paardenbrok moet in meerdere, kleine porties worden gevoerd en op rustdagen halveer je het rantsoen om de beruchte maandagziekte te voorkomen. Met het oog daarop moet je eraan denken ook op rustdagen wat beweging te geven. Stap een uurtje en/of zet het een aantal uren in de wei.

(Rianne kreeg tijdens mijn huifkartocht naar Zuid-Frankrijk drie kilo brokken per dag. Ze sjouwde gemiddeld vijf tot zes uur per dag een 800  kilo wegende huifkar bergop en bergaf. Dat noem ik werken.)

De juiste volgorde bij het voeren is: hooi, brok, hooi. Dus, eerst hooi laten eten, na een tijdje brok geven, waarna het paard verder gaat met het hooi.

Zorg voor schoon en vers drinkwater. Op de waterleiding aangesloten automatische drinkbakjes zijn het beste. Het paard kan drinken naar behoefte, ook tijdens het eten, en niet teveel ineens opslokken. Houd ze schoon. Net als de emmers en de voerbak. 
(Monteer ze niet vlak bij de voerbak om verstopping te voorkomen. Voorkom bevriezing).

Te veel drinken na een zware maaltijd is slecht. Koliekgevaar. Dat gevaar bestaat ook als je het paard overvoert of net na het eten laat werken. Vlak voor en vlak na het eten laat je het paard niet werken.

Paarden grazen van de grond. Gras of hooi dat maakt niet uit. 
(Voor paarden die het hooi vertrappen kun je een ruif of een hooinet gebruiken. Hang het net niet te hoog, zodat er geen zaadjes in de ogen of oren kunnen vallen. Het beste is een ruif op zodanige hoogte te hangen dat je het hooi er makkelijk kunt in schudden.)

In de stal mag NOOIT gerookt worden. Wie zonodig moet, gaat maar naar buiten en ver uit de buurt van hooi en stro. (Zie je iemand roken, waarschuw die onmiddellijk.)

Poetsen 

Weidepaarden, of paarden die meestal buiten lopen, poets je weinig. Het is van belang dat het huidvet in hun vacht blijft zitten om ze te beschermen tegen regen, kou en warmte.

Als je gaat rijden, verwijder je zand en modder op die plaatsen waar hoofdstel, zadel en singel komen te liggen. Of de rest van de vacht er smerig uitziet is in feite onbelangrijk.

De rui begint al in de winter. Ga niet meteen fanatiek met de borstel aan de gang; loszittende haren geven ook warmte. In het voorjaar kun je er met de rubberen roskam tegenaan. Borstel voorzichtig waar de beenderen vlak onder de huid liggen. (Een ijzeren roskam is goed om borstels schoon te maken).

Hoeven 

'No foot, no horse', zeggen de Engelsen. Ofwel: zonder voeten kun je niet lopen. Ben er zuinig op.

Volgens het boekje groeien hoeven ongeveer 1,5 cm per maand. Afhankelijk van de hoefgroei moet de hoefsmid vaker of minder vaak komen. Ook, beter gezegd vooral als het paard beslagen is ook al zijn de ijzers nog puntgaaf. Eenvoudig gezegd: de voet groeit, de ijzeren  'schoenen' gaan knellen. Dat staat, dat loopt niet lekker. De hoefsmid past niet de 'schoenen' maar de voeten aan en zet daarna de oude of nieuwe 'schoenen' eronder. 
Ja, er bestaan ook hoefschoenen. Wil je daar meer over weten, zoek je het op op Internet.

Zelf de hoeven bijhouden, zoals je je eigen nagels verzorgt, kan ook. Dat doen wij. Rijd je geregeld op de harde weg, slijten de hoeven vanzelf. Met een hoevenrasp vijl je de zogenaamde draagrand, het uiteinde van de hoefwand, netjes bij en houd je de 'toon', de voorkant van de hoef, kort. Niet vergeten de hele rand af te ronden, want van een scherpe rand breken eerder stukjes af dan van een afgeronde.
Geen zorg dat de hoeven erg kort zijn. Het paard loopt op straal, zool en hoefrand. De hele voet dus. Geen centje pijn als de paarden, zoals onze fjordjes, eraan gewend zijn.

Zijn hoefijzers om de een of andere reden nodig, laat dat dan maar aan de hoefsmid, de vakman, over. 
Hoefijzers zijn hulpmiddelen. Als ze niet nodig zijn, gebruik je ze niet. Zoals een dierenarts eens zei: het beste ijzer is een verloren ijzer. Volgens sommige paardenmensen zijn hoefijzers overblijfselen uit de Middeleeuwen en zijn ze nooit nodig. Daar kun je lang en breed over kletsen, maar daar kom je geen stap verder mee. De een vindt dit, de ander vindt dat.
In het algemeen kun je stellen dat een paard of pony met normale, gezonde hoeven het beste op 'blote voeten' kan lopen. Daar blijven ze ook het gezondst bij. (Meer weten? Zoek op Internet naar 'natuurlijk bekappen'. Klik om te beginnen maar eens hier.)

Hoeven maak je dagelijks schoon. Mest en urine zijn heel slecht voor zool en straal. (Rotstraal). Schrob ze geregeld helemaal schoon. Is je paard beslagen, controleer dan of de ijzers nog goed vastzitten en of alle hoefnagels er nog inzitten.

Invetten kun je beter niet doen. Staat mooi, die glimmende hoefjes,  maar het is nergens voor nodig. Door ze in te vetten sluit je de hoeven af voor vocht en dat is nu precies wat ze nodig hebben. (Vet je handen in en steek ze onder de kraan).
Door gebrek aan vocht kunnen de hoeven wel eens te droog worden, gaan scheuren of brokkelen. Invetten helpt niet, op nat zand zetten wel. Iets langer dan eventjes
, want het vocht trekt maar heel langzaam in de hoef.
Als je ze invet, bijvoorbeeld om netjes voor de dag te komen op een concours, veeg dan eerst nat en vuil weg. Het vet pakt beter en de kwast blijft schoon.

Loopt een paard constant in de nattigheid dan wordt de straal te week. Kans op rotstraal. Af en toe insmeren met hoefteer kan dit voorkomen. Alleen de straal en straalgroeven, niet de rest van de voet. Het beste is de onderkant eerst schoon te schrobben. Maak de straal en de groeven goed droog, anders pakt de teer niet.
Is er sprake van rotstraal, bel dan maar de hoefsmid. Hij (of zij) zal je misschien vertellen dat je er beter geen teer op kunt smeren,  omdat je de bacteriën insluit, in plaats van de weg naar buiten open te houden. Of... Luister maar, en doe wat in jouw geval het beste is.

Kwasten voor hoefvet en teer kunnen niet worden schoongespoeld met water. De teerkwast draai je in een plastic zakje zodat er geen lucht bij kan. Dan blijft hij - een tijdlang - zacht.

Gebruik bij het teren handschoenen. Teer is moeilijk van je handen te krijgen en ze blijven dagenlang stinken. Probeer ook te voorkomen dat er teer aan de handschoenen komt, anders stinkt de kast waarin je ze bewaart. Sluit de teerbus goed af.

Zoals gezegd: no foot no horse. Schakel de hoefsmid in bij hoefproblemen en ga niet zelf aan het prutsen. Voorkom problemen door de hoeven goed te verzorgen, op tijd te bekappen. Problemen die bij het nalaten daarvan kunnen ontstaan zijn onder andere:

- Brokkelhoeven: een brokkelige hoorn, vooral bij de draagrand.

- Hoornscheuren: scheuren van beneden naar boven.

- Rotstraal: rottende, stinkende straal.

- Losse (of holle) wand: ruimte tussen de hoornwand en hoornzool.

- Straalkanker: woekering van de lederhuid onder de straal (komt meer voor bij koudbloeds dan bij warmbloeds).

Ziekten 

Een goede verzorging voorkomt vele ziekten. Mankeert een paard iets, trek aan de bel.

Geef geregeld een wormkuur. Sommige kuren - meestal de goedkoopste - moeten elke zes weken worden gegeven (de levenscyclus van een worm is 6 weken), andere om de drie maanden. 
Ontwormingsschema volgens het boekje: februari/maart; juni; augustus; oktober; december.

Laat de dierenarts een keer per jaar  een injectie geven tegen influenza en tetanus. Vraag hem tevens naar de tanden te kijken en zo nodig de haken van de kiezen te raspen. (Ben jezelf geënt tegen tetanus?)

Verkoudheden (die tot ernstige longproblemen kunnen leiden) voorkom je door een paard:

* niet bezweet thuis te brengen,

* niet stil te staan als het bezweet/te warm is (tijdens of na de les bijvoorbeeld),

* zo nodig uit te laten zweten onder een deken,

* niet op de tocht te zetten,

* niet bloot te stellen aan plotselinge afkoeling. (Bij afspuiten bijvoorbeeld; je gaat zelf ook niet warm en bezweet onder een koude douche staan),

* niet het huidvet eraf te poetsen.

Houd de vacht goed in de gaten. Zie je iets vreemds, trek aan de bel. Huidziekten moeten zo snel mogelijk worden aangepakt. Denk hierbij aan huidschimmel of ringworm (ronde, kale plekken) en schurft. Dat is heel besmettelijk. Ook voor jezelf. Gebruik alleen je eigen poetsgerei, leen het niet uit, houd het schoon.

Voorkom mok (eczeem in de kootholte) door de kootholte schoon en droog te houden. Het ontstaat in een te natte wei, een smerige stal.

Van wonden kun je het beste afblijven. Kleine wondjes bloeden schoon. Een schaafwondje kun je desinfecteren door er een lik groene zeep op te smeren. Open wonden zijn werk voor een dierenarts.

Zadel- en singeldrukkingen (onderhuidse verwondingen) voorkom je door het paard volgens de regels van de kunst op te tomen. Schoon sjabrak (geen vouwen erin), schone singel (niet geklemd op de gevoelige huid in de elleboog; een handbreedte erachter), geen vuil eronder enzovoorts. Als je wilt weten hoe een drukking voelt, ga dan een halfuurtje op een kraal zitten.

Als een paard sloom is of niet eet is het raadzaam de lichaamstemperatuur op te nemen. De gemiddelde temperatuur van een gezond, rustend paard is 37,5 graad Celsius. 's Avonds is de temperatuur meestal een halve graad hoger. Die kan ook iets hoger zijn als het paard eet, hengstig of drachtig is, hard heeft gewerkt of bij hoge buitentemperaturen.
Om te voorkomen dat je een trap krijgt laat je iemand een voorbeen opnemen voordat je de thermometer in de aars steekt.  

Koliek: Buikpijn. Het paard is onrustig, gaat van het ene op het andere been staan, zwaait onrustig met de staart, zweet dikwijls, kijkt, bijt of slaat vaak naar de buik. Gaat het rollen dan bestaat de kans dat er een slag in de darm komt, wat meestal fataal afloopt. Laat het stappen en laat iemand de dierenarts bellen. Ben je alleen, zet het paard zo vast dat het niet kan gaan rollen en bel zelf de dierenarts. Als die het woord koliek hoort, komt hij onmiddellijk.

Zorg ervoor dat je het telefoonnummer van de dierenarts altijd bij de hand hebt.

Ezeltje

 

Rijtips

ZIT EN HOUDING

Zit soepel op het paard. Niet als een stijve hark, niet angstig verkrampt, niet lui in elkaar gezakt als een zak zout, maar actief, klevend en meegaand als een gelatinepudding. Op die manier volgt je lichaam gemakkelijk de bewegingen van het paard en kan het paard zich gemakkelijk onder jou bewegen. 

Zitbeenknobbels

Je billen zijn niet alleen van vlees, er zit voor de stevigheid ook bot. Als je ontspannen recht op een houten stoel zit, knieën tegen elkaar, voeten naast elkaar plat op de grond en de armen los naar beneden hangend, voel je aan de achterkant twee knobbels: de zitbeenknobbels. Verplaats je je gewicht iets naar links, dan voel je de linker-, verplaats je gewicht naar rechts dan voel je de rechter zitbeenknobbel. Voel je het niet duidelijk genoeg, leg dan je handen eronder.

Als je op een vierkant gesteld, stilstaand paard zit, is je gewicht gelijk over beide zitbeenknobbels verdeeld. Zit rechtop. Niet voorop, niet achterop maar in het diepste punt van het zadel.  

Rechtop

Maak je rug niet hol of bol en trek je buik niet in.

Benen

Als je de dijbenen vlak tegen het zadel legt, komen de knieën vanzelf op de goede plaats. Laat je onderbenen ontspannen tegen het paard hangen.

Hakken

Als je je hakken omlaag drukt, druk je jezelf dieper in het zadel. De hakken bevinden zich ongeveer loodrecht beneden de schouders. Draai het enkelgewricht naar binnen en breng de kleine teen iets ophoog. Je onderbenen en knieën zullen beter aansluiten en je voeten krijgen maximale steun in de beugels.

'Tenen naar binnen!' hoor je vaak tijdens lessen op maneges. Als je het voorste deel van je voet te ver naar binnen draait zit je verkrampt. Bij de een steken de tenen moeiteloos recht vooruit - wat de bedoeling is - bij de ander niet. Niet ieder lichaam is hetzelfde.

Armen

Laat de bovenarmen ontspannen langs je lichaam hangen, de ellebogen bij de heupen - aangesloten, maar niet stijf tegen je lendenen gedrukt. De onderarmen vormen met de teugel een rechte lijn naar de paardenmond.

Handen

Houd de handen loodrecht boven de schoft, de knokkels naar elkaar toegekeerd, de duimen flauw gebogen op de teugel. Sluit de vingers zonder stijfheid om de teugels. Buig de polsen iets naar buiten. Houd de handen ongeveer een handbreed uit elkaar, enkele vingers boven de schoft. Houd de handen stil. Ga vanuit een soepele pols naar binnen en naar voren buigend mee met de beweging van de paardenmond. 

De teugel ligt plat tegen de hals van het paard; de lus hangt onder de rechterteugel rechts op de paardenhals.

Beginnende ruiters hebben de neiging bij het vooruit gaan aan de teugel te trekken. Door de traagheid van de massa - je lichaam in dit geval - word je als het ware achteruit gedrukt als het paard vooruit gaat. De ruiter reageert daarop door de teugel achteruit, naar zich toe te trekken. Dat belemmert het paard bij het vooruitgaan.

Leer van buiten:

Hakken - laag

Kleine teen - iets omhoog

Knie - tegen het zadel

Ellebogen - aangesloten

Bovenlichaam - recht

Handen - rechtop

HULPEN

Behalve de stem zijn er drie hulpen. In volgorde van belangrijkheid:

1. gewicht, 2. kuit, 3. teugel.

Gewicht

Zit je recht, dan zijn beide zitbeenknobbels gelijk belast. Verplaats je je gewicht iets naar links, dan wordt de linker zitbeenknobbel meer belast en gaat het paard naar links. Voor rechts geldt omgekeerd hetzelfde. Op die manier zit je mee in een wending.  

Kuiten

Met de kuiten drijf je je paard voorwaarts. In stap drijf je het paard 'in de tact'.

'Drijven in de tact' is de kuitdruk aan een kant vergroten op het moment dat aan die kant het achterbeen van het paard naar voren grijpt. Daarbij gaat de paardenheup aan die kant iets omhoog. Je voelt dat, eerst aan de ene kant, dan aan de andere kant, met de regelmaat van de klok. Overdreven gezegd: je schommelt van links naar rechts en omgekeerd.

Dus: ga je links iets omhoog, dan druk je met je linkerkuit, ga je rechts iets omhoog dan druk met je rechterkuit. Op die manier vraag je van het paard het naar voren grijpende been verder naar voren te zetten. Daardoor stapt het beter, krachtiger door.

Doe de oefening een keer verkeerd. Je zult merken dat het aandrukken van de kuit aan de lage kant moeilijker is.

Als je je benen in de juiste houding houdt, kun je met je kuiten niet echt veel kracht zetten. Je ziet dan ook vaak dat ruiters hun benen draaien, met de achterkant van de kuit drukken, waarbij de tenen naar buiten gaan steken. Richtingaanwijzers noemen we dat. Rijd je op die manier vlak langs een boom of een lantaarnpaal, dan word je uit het zadel gewipt.

Behalve door het aandrukken van de kuit, vergroot je de kuitdruk door je hak omlaag te drukken: de kuitspieren spannen zich dan. (Ga op je paard zitten, druk een hak naar beneden en voel aan je kuit.)

Het paard moet leren luisteren naar de lichte kuitdruk. (Ter vergelijking: als ik jou vraag de stal schoon te maken kan ik je stevig in je nek vastpakken, naar de stal leiden en zeggen wat je moet doen. Ik kan je ook leren het werk te doen door met een vinger naar de stal te wijzen.)

Als het paard leert goed naar lichte hulpen te luisteren, hoef je je in de toekomst niet zo in te spannen om het te laten doen wat jij wilt. Als het niet reageert op de lichte kuitdruk, geef je direct achter de kuit een tik met de zweep op het moment dat je je kuit aan die kant aandrukt. Reageert het daar goed op, dan beloon je onmiddellijk met een prijzend woord.


 

STAP, DRAF, GALOP

In stap gaan

1. Trek je kruis aan,

2. druk tegelijkertijd met je kuiten,

3. geef enkele centimeters teugel.

Ad.1. Ga op een schommel zitten en breng die in beweging. Om naar voren omhoog te kunnen gaan trek je steeds je kruis aan. Je kunt ook op een kruk gaan zitten met vier poten. Door het aantrekken van je kruis duw je de achterpoten van de grond. (Kijk uit: staat de kruk op een gladde ondergrond dan ga je onderuit.)

Ad. 2. Zoals eerder gezegd: door je hakken naar beneden te drukken spannen de kuitspieren zich en vergroot je de druk van je kuiten op het paardenlijf. Daarmee druk je jezelf tevens dieper en vaster in het zadel.

Ad. 3. Ontspan de greep op de teugel en ga vanuit je polsen meteen mee met de beweging van de mond.

Het maken van een wending

Draai je hoofd en kijk in de richting van waar je naar toe wilt. Verplaats je gewicht iets naar diezelfde kant: de zitbeenknobbel drukt dan aan die kant op het zadel. Druk je hak omlaag en druk tegelijkertijd met de binnenkuit (waaromheen het paard zich moet buigen). Leg de buitenkuit iets achter de singel, zodat het paard niet met de achterhand uitzwaait. Vergroot de spanning op de binnenteugel, verminder de spanning op de buitenteugel. (Let eens op hoe je met een fiets de bocht omgaat. Hoe je zit, mee hangt, hoe je je stuur houdt. Overdrijf je die houding dan val je om. Overdrijf je het meegaan met het paard in de bocht, dan raakt het uit evenwicht en 'valt' naar binnen.)

Halthouden

Halthouden gebeurt bijna hetzelfde als in stap gaan. Trek je kruis aan (blijf rechtop zitten), druk beide kuiten aan maar... sluit nu beide handen waardoor de teugel iets korter wordt. Ontspan je zit, kuiten en geef teugel op het moment dat het paard stopt.

Achterwaarts gaan

Veel paarden hebben een hekel aan achteruit lopen. Zelf loop je ook alleen achteruit als het nodig is. Vooruit lopen is het veiligste: je ziet waar je naar toe gaat.

Achterwaarts ga je door vanuit stilstand een kuit aan te drukken, de zitbeenknobbel aan dezelfde kant te belasten en de spanning op de teugels te vergroten. Volgende stap terug: andere kuit, andere zitbeenknobbel.

Zoals je in de tact voorwaarts gaat in stap, zo ga je ook in de tact achterwaarts. Houd gelijke spanning aan beide kanten van de teugel, anders gaat het paard scheef. (Op een smal bospad stoot het misschien tegen een boom, en dan...?)

Bij het achteruitgaan staat het paard niet vierkant. Zo ja, doe dan eerst een stapje vooruit. Aan de kant waar je het laagst zit, staat een achterbeen iets naar voren. Aan die kant begin je met achteruit stappen. Om de logica daarvan de snappen doe je de oefening zelf.

1. Ga rechtop staan. Beide benen naast elkaar, het gewicht over beide benen verdeeld. Stap met een been achteruit. Het gaat, maar niet echt soepel. Om niet om te vallen moet je eerst je gewicht verplaatsen naar het been dat blijft staan.

2. Een been recht, het andere iets naar voren. Als je rechtop staat drukt het gewicht al op het rechte been. Het naar voren geplaatste been kun je makkelijk achteruit plaatsen. (Denk hier ook aan als je je paard vraagt voetje te geven bij het schoonmaken van de hoeven.)  

Draven

Aandraven: op dezelfde manier als in stap gaan. Geef iets krachtiger hulpen als je vanuit stilstand in draf wil gaan.

Drijven gebeurt niet in de tact, zoals in stap, maar met beide kuiten tegelijkertijd op het moment dat je omhoog gaat.

Bij het lichtrijden veer je in enkel-, knie- en heupgewricht. Let er op dat je ook in je enkels veert. Immers: gaan de hakken omlaag dan span je je kuitspieren die dan een drijvende kracht uitoefenen. Bovendien rijd je soepeler.

Doorzitten

Zit ontspannen, veerkrachtig in de lendenen, knieën aangesloten, hakken laag, en diep in het zadel. Ga soepel mee met de beweging van het paard. Je zitvlak is geen zak zout, maar een gelatinepudding. Zit je gespannen dan stoort dat het paard in zijn bewegingen. Het gaat strammer lopen om het bonken op de rug op te vangen en daardoor word jij hoger opgegooid. Hoe hoger het paard opgooit, des te moeilijker kun je doorzitten. Hoe soepeler jij zit, des te soepeler loopt het paard.  

Galop

In stap en draf gaat het paard symmetrisch recht vooruit. Wat het links doet, doet het even later rechts. In galop gaat het min of meer scheef.  In de linkergalop grijpen het linker voorbeen en het linker achterbeen verder naar voren dan de beide andere benen. Bij de rechtergalop is het omgekeerd. 

Aangaan in galop

Maak je paard attent op wat je wil. Dat doe je door te drijven, te gaan doorzitten en de spanning op de teugels iets te vergroten. Vervolgens ga je drie dingen tegelijk doen:

1. Plaats de binnenkuit op de singel en de buitenkuit een handbreed achter de singel,

2. Draai binnenheup/bovenlichaam iets naar voren,

3. Verplaats beide handen iets naar buiten (de binnenhand niet over de schoft heen) en geef teugel op het moment dat je je kuiten aandrukt.

Ga soepel mee met de beweging van het paard. Om te voorkomen dat het paard uit galop valt is de zit het belangrijkste. De binnenheup moet voor blijven. Drijf met de binnenkuit en houd de buitenkuit 'wakend' iets achter de singel. De buitenteugel blijft gelijkmatig licht gespannen, de binnenhand geeft in het ritme van de galopsprong iets mee.

Terug naar draf gaat op dezelfde manier als van draf naar stap of van stap naar stilstand.

Denk eens even rustig na over het waarom van de voorgeschreven hulpen. Gaan we even uit van de linkergalop.

1. Tijdens de linkergalop is je linkerkuit is actief,

2. Door linker heup/bovenlichaam iets naar voren te draaien vermindert de druk van je linker zitbeenknobbel op de paardenrug. Daardoor ontlast je het paard aan die kant en krijgt het meer bewegingsruimte. (Opgelet: je linker heup/bovenlichaam naar voren brengen is wat anders dan je rechter heup/bovenlichaam naar achteren te draaien. In dat geval vermeerder je de druk op de linker zitbeenknobbel die je nu juist moet verminderen.)

3. Je brengt het hoofd in de stelling waarin het paard het tijdens de galop houdt.

Kortom: alle hulpen zijn geconcentreerd op de linkerkant.

Zoals mensen rechts- of linkshandig zijn, zo hebben paarden hun voorkeur voor linker of rechter galop. Zo zie je dat een paard dat het liefst rechts galoppeert rechts aanspringt al geef je alle hulpen nog zo keurig naar links. Geef je daaraan toe, dan zal het altijd in die galop aanspringen. Leg het paard jouw wil op door het steeds onmiddellijk uit de galop te halen als het verkeerd aanspringt en uitbundig te belonen als het het goed doet. Voel je (nog) niet in welke galop je zit, laat dan iemand kijken en roepen. Leer aanvoelen in welke galop je zit.

(In lessen wordt vaak pas aan het einde gegaloppeerd. Het paard kan zich even lekker ontspannen. Ikzelf maak na het losrijden al vrij snel een kort galopje. Het prikkelt de looplust, ontspant. Het paard stapt en draaft daarna pittiger.)  

Droogstappen

Geef het paard tijdens het oefenen - in de bak of tijdens een buitenrit - geregeld de kans de hals te strekken: lange teugel, contact houden met de mond. Droogstappen kan aan de losse teugel, maar zorg wel dat het paard blijft stappen.

Neem de tijd voor het droogstappen. Hoe intensiever je rijdt, des te langer moet je droogstappen. In de bak is dat het minst leuke van het rijden, maar het houdt je paard gezond. Denk ondertussen na over de oefening. Over wat goed ging en niet, waarom het niet goed ging, hoe je het de volgende keer anders moet doen, wat je extra moet oefenen. Als je daar heel goed over nadenkt is het paard 'kei droog' als je bent uitgedacht.  

Belonen

Beloon het paard niet alleen na, maar ook tijdens het oefenen, ook als het nog niet zo gaat als jij wilt. Beloon ook niet overdreven veel. Vergelijk het met jezelf. Een complimentje is leuk. Teveel complimentjes, ook als je niet eens zo goed je best doet, stimuleert niet om beter je best te doen. Krijg je alleen maar te horen dat je er niets van terecht brengt, dan zeg je op een dag: 'Jullie kunnen de pot op! Doe het zelf maar!'

 

Paard aan de computer

 

Dit lesboek heeft Paardenman een aantal jaren geleden opgesteld voor zijn ponymeidje Chantal als hulp bij het verzorgen en berijden van zijn twee fjordenpaarden. Handig en leerzaam vond ze. Misschien hebben ook andere jonge ponymeiden er iets aan. Daarom staat het nu op Internet. © Paardenman, Oss.  2006

 

 

  Home