Sprookjes van de Paardenman

Verander de achtergrondkleur

 


Prinses 

Philo


 

...de merkwaardigste verhalen...

 

 

 

 

Nachthengst

Prinses Blommeke

Het Land van Immer

De kunstenaar van Limland

Angelo Verdino

Sint en Luie Jan

De Eenra

Helena

Anton de leeuw

Joepie de kruisspin

Lucas Marcus

De Ziekte van
Pfff... 1

De Ziekte van
Pfff... 2


Helmer

Prinses Philo/De Wildemannen

Het mooie meisje/De garnaal/De paradijsvogel

Isolde

Anderson

Chantal

Mark
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Het kwam er gewoon niet van. De paardenman had zich al dikwijls voorgenomen zelf weer eens te gaan rijden, maar het bleef bij goede voornemens. Met de oudste merrie reed hij een paar keer in de week. Die goeie ouwe ‘schloep’, vijfentwintig was ze geworden. Een tank, breed en fors als een trekpaard. Daar was Komiek, haar tien jaar jongere maatje, een slanke den bij. En draven dat ze kon! Ging het hem te hard, dan hoefde hij maar ‘ouwemannendrafje’ te zeggen en ze schakelde meteen terug naar de laagste drafsnelheid. Lieveke reed elke dag op Komiek, dus waarom zou hij? ‘Omdat het gezond voor u is,’ had ze gezegd. ‘Goed voor uw rug. En gezellig. Samen een keer de hei op, wat dacht u?’ ‘Je hebt gelijk Lieveke,’ had hij geantwoord. En daar was het bij gebleven.

Op een mooie dag in de herfst lag zijn zadel opeens op de rug van Hester, een grote, sterke fjordenmerrie van de stalhouder die wel tachtig kilo kon torsen. ‘En nu gaan we!’ zei Lieveke, op een toon die geen tegenspraak duldde. ‘Rustig aan, dan breek het lijntje niet,’ zei de stalhouder, die geamuseerd toekeek hoe de paardenman een stel leren flappen om de pijpen van zijn broek bond.

De tocht voerde over paden en paadjes waar Lieveke nooit eerder was geweest; de paardenman kende de Oskense Heide als de inhoud van zijn eigen broekzak. Na een uur of zo kwamen ze uit bij het Perenven. Hester en Komiek werden afgezadeld om ze te laten grazen. Nadat ze een tijdje stilzwijgend op de bank rond de grote eik hadden gezeten, vroeg Lieveke of de paardenman wist waar de naam Perenven vandaan kwam. ‘En waarom het ven dat een eind verderop ligt Appelven heet,’ sloot de paardenman aan. ‘De namen zijn al eeuwenoud en over de herkomst doen de merkwaardigste verhalen de ronde. Eén ervan werd op een van Helena’s sprookjesverteldagen verteld door Philomena, een allerliefst zij het ietwat behaagziek wezentje, koketterend met opvallend fruitig gelakte nageltjes en een zwoelig kusmondje. Maar goed, de appel valt niet ver van de boom. Eigenlijk heette ze Drosophilomena, maar dat ‘droso’ had ze geschrapt omdat het haar herinnerde aan iemand die ze nooit had gekend. En nu ik het er zo over heb, vraag ik me af of het verhaal wel geschikt is voor jou. Het prille, ontluikende gevoelsleven van jonge meisjes dat zich koestert in rozengeur en maneschijn is snel gekwetst.
‘Ik ben geen klein meisje meer, paardenman. Mij eerst nieuwsgierig maken en dan niet verder vertellen, dat is kwetsend.’
‘Neem mij niet kwalijk, Lieveke. Nou, luister dan maar.

 

 

enslang geleden, stond aan de oevers van beide vennen een prachtig huis. Ze waren zo mooi dat je zou zweren dat de Schepper ze zelf had gebouwd. Huize Perenlust heette het ene, Paleis ten Appelhof het andere.
In Huize Perenlust woonde een prins, een knappe jongeman die op zoek was naar een vrouw. Paleis ten Appelhof was het paleis van koning Bongerd den Oude, zijn lieftallige gade Fruxalia en hun beminnelijke dochter prinses Philo. Een mooi meisje, fris als de ochtenddauw, blozende appelwangen, lippen vol en vlezig als abrikozen en ogen die fonkelden als vurige kooltjes. Ze was enig kind en haar vaders oogappel. Ze werd geboren toen koningin Fruxalia alle hoop op kinderen al had opgegeven. De fout die veel vaders in zo’n situatie maken, maakte de koning ook. Hij verwende haar en gaf haar in alles haar zin. Zo kon het volgende gebeuren.

Op een warme, zonnige zomerdag nam Philo een verfrissend bad in het Appelven. Op dat moment naderde een knappe jongeman op een wit paard, de prins van Huize Perenlust. ‘Is het water lekker?’ vroeg hij. Hij wachtte het antwoord niet af, gleed van zijn paard en sprong haar na.
‘Gezellig,’ zei Philo. ‘Alleen is ook maar alleen.’
Toen ze uitgesparteld waren, gingen ze op de kant zitten en wierpen elkaar nieuwsgierige blikken toe. ‘Wat heb jij mooie appeltjes,’ zei de prins bewonderend en streelde haar wangen.
Philo kreeg een kleur.
‘Ik hoor ze roepen,’ zei de prins.
‘O ja, wat roepen ze dan?’ giechelde Philo.
De prins boog zijn hoofd naar haar toe en zei: ‘Het linker appeltje zegt: ‘Kus mij!’ en het rechter zegt: ‘Ik ook, ik ook!’ En nu zeggen ze allebei tegelijk: ‘Kus ons, kus ons!’
Philo’s wangen kleurden rood als sterappeltjes. De prins gaf er kusjes op en zei: ‘Jij bent het lekkerste appeltje dat ik ooit heb geproefd. Wil je met mij trouwen?’
Plots streek een witte schim over het water die sprak:

Meisjelief, hartendief
Dit geeft geen pas
Verlaat hem ras
Haastig getrouwd
Snel berouwd

Philo deed alsof ze niets hoorde. ‘Daar hoef ik niet lang over na te denken,’ zei ze tegen de prins en leunde behaaglijk tegen hem aan. Hij rook naar peertjes en dat beviel haar zeer. Na duizend kusjes over en weer gingen ze samen naar Paleis ten Appelhof. ‘Ik heb de man van mijn leven gevonden,’ zei Philo tegen haar ouders.
‘Weet je dat wel zeker?’ vroeg de koning.
‘Ik weet het héél zeker!’ antwoordde Philo.
‘Hoe lang kennen jullie elkaar?’ vroeg de koningin.
‘Nog maar heel kort,’ zei de prins. ‘Maar we houden heel veel van elkaar. Als het uwe majesteit behaagt, wil ik graag met uw dochter trouwen.’
‘Maar jongen toch,’ zei de koningin. ‘Jullie moeten eerst verkering hebben, daarna zien we wel verder.’

Philo nam de prins mee naar haar vertrekken, waar ze met elkaar verkeerden. Daarna ging ze terug naar haar ouders en zei: ‘Nu kennen we elkaar.’
‘Hoe heet die jongen eigenlijk?’ vroeg de koningin.
‘Peertje! Mijn liefste peertje!’ riep Philo verrukt uit.
De koningin schudde haar hoofd. ‘Als je nog niet eens weet hoe hij heet, kennen jullie elkaar nog onvoldoende.’
‘Ik ga het hem meteen vragen,’ zei Philo en vloog naar haar vertrekken waar haar prins met open armen op haar wachtte. Philo vergat waarvoor zij gekomen was. Midden in een omhelzing herinnerde zij het zich en vroeg naar zijn naam. ‘Drosos,’ antwoordde hij.
Philo haastte zich naar haar ouders en zei met hunkerende ogen: ‘Drosos is de naam. Prins Drosos.’
‘Prins?’ vroeg de koningin wantrouwend.
‘Mijn prins!’ antwoordde Philo vastberaden.
‘De koning en de koningin keken elkaar aan. ‘Tja,’ zei de koning, ‘daar is geen kruid tegen gewassen.’
‘Smoorverliefd,’ zei de koningin. ‘Wat zullen we doen, man?’
‘Laat ze maar gauw trouwen,’ antwoordde de koning. ‘Beter gemand dan gebrand.’
‘Ze is nog zo jong,’ protesteerde de koningin, maar de koning gaf zijn dochter haar zin.

 

...een knappe jongeman...

 

 

En ze leefden nog lang en gelukkig, zul je misschien denken. Nou, dat viel tegen. Na een tijdje had Philo genoeg van het gekus. Ze wilde ook wel eens een ander spelletje spelen. Kersje Prik, Nootje Wip en zo meer. Toen leerden Philo en de prins elkaar pas echt kennen.

Zoals gezegd, was Philo door haar vader verwend. Als hij spelletjes met haar speelde, liet hij haar altijd winnen. Dat wilde ze nu ook, maar daar voelde de prins geen sikkepit voor. Telkens als ze verloor begon Philo te huilen, daarna te schreeuwen, en als de prins zei dat ze zich niet moest aanstellen, gooide ze kopjes en bordjes naar zijn hoofd. Op een keer schopte ze zelfs een gat in de deur. Als de prins nu een verstandige man was geweest, had hij haar omgekeerd achterop zijn witte paard gezet en het dier de sporen gegeven. Maar de prins wachtte geduldig tot Philo was uitgeraasd, ruimde de rommel op en vroeg als beloning tien fruitige kusjes. ‘Niks te kusjes!’ riep Philo en ontstak opnieuw in woede. Ze schold de prins uit voor snoeperd, vrijkont en kusgek. En woeps!, daar vloog weer een aantal kopjes en bordjes door de kamer. 
Op een dag was de prins het beu en zei: ‘Philo, je bent een krent. Ik kom fruit tekort. Vaarwel!’ Hij sprong op zijn witte paard en keerde terug naar Huize Perenlust. Toen hij daar aankwam, scheerde er net een bevallig jong meisje over het ven. Even later lag ze te dobberen en glimlachte naar hem. Een mooi meisje, fris als de ochtenddauw, wangen bol en blozend als zongerijpte tomaten, lippen zoet en sappig als kersen en ogen die fonkelden als vurige kooltjes. Het hart van de prins bloeide op. ‘Is het water lekker?’ vroeg hij. Hij wachtte het antwoord niet af, gleed van zijn paard en sprong haar na.
‘Gezellig,’ zei het meisje. ‘Alleen is ook maar alleen.’
Toen ze uitgesparteld waren, gingen ze op de kant zitten en wierpen elkaar nieuwsgierige blikken toe. De prins zei: ‘Wat heb jij, mooie...
Philo bleef niet lang alleen. Drosophilomena noemde ze het kind. Droso naar de vader, Philo naar zichzelf en ‘mena’ omdat ze dat leuk vond klinken.’

 

‘U bent me er ene,’ lachte Lieveke. ‘En bevrijd van die onverzadigbare snoeperd leefden ze nog lang en gelukkig.’
‘Alles bij elkaar een dag of tien. Voor een fruitvliegje, een drosophila, is dat een lang leven.’
Lieveke sprong op van de bank. ‘Zullen we teruggaan voor het donker wordt?’ 
Terwijl ze de pony’s zadelde zei ze: ‘Nu weet ik nog niet waarom deze plas Perenven heet.’
‘Dat heb ik je net verteld,’ antwoordde de paardenman grinnikend.
‘Ja, omdat iemand een wormstekige appel en een peer bij de vennen vond. Dat moet ik geloven?’
‘Volgens een ander, meer waarschijnlijk verhaal stamt de naam uit de tijd van koning Bern de Wijze, die een groot liefhebber was van vis. Hij liet hier karpers uitzetten die zich aanpasten aan de vorm van het ven en dik en sappig werden als peren. Het Appelven maakte destijds deel uit van de koninklijke boomgaard. De opperhovenier liet er appelbomen omheen plaatsen die, meende hij, zich spiegelend aan de vorm van het ven, reuzengrote appels zouden voortbrengen. De bomen hebben nooit vrucht gedragen, op arme heidegrond groeien hooguit sparappels en dennenkegels. De Wildemannen, die meer verstand van tuinieren hadden, hebben ze gerooid en het hout gebruikt om er hutten van te bouwen. Wie dat waren, vertel ik je onderweg wel.’

Terwijl de pony’s, rustig naast elkaar stappend, her en der een blad van struiken plukkend de weg naar de stal zochten, vervolgde de paardenman zijn verhaal.

 

De Wildemannen

 

...Jeroen en Moriaen...

 

et



gebeurde in de tijd dat het koninkrijk Azen werd geregeerd door koning Bern de Slaper. Bern de Wijze, die de Romeinen zag komen en gaan, lag al eeuwenlang in het Vorstengraf en Bern de Vrome moest nog geboren worden.
Zoals al zijn voorgangers was Bern de Slaper een man van de vrede. ‘Rust in vrede’ was zijn devies. Hij bracht zijn tijd voornamelijk door in zijn slaapvertrekken, vandaar zijn bijnaam.
Het koninkrijk dommelde en soesde tot op een dag een zekere Hendrik, een grimmig, vechtlustig heerschap uit Het Donkere Zuiden, de koning meende te moeten wakker schudden. Krijgsman was hij en hij zocht strijd, een bezigheid waarmee rijkeluiszoontjes destijds hun verveling verdreven. Koning Bern liet zich echter niet uitdagen. Hij vond het een primitief, slaapverwekkend spel en geeuwde hartgrondig toen Hendrik hem sarrend de handschoen toewierp. Hij timmerde een bordje ‘Niet storen aub’ op de deur van zijn kasteel en begaf zich ter ruste.

Intussen stond Hendrik met een legertje vechtjassen aan de rand van het koninkrijk, in het gebied dat werd bewoond door de Stam van de Wildemannen, een natuurvolk dat zich van de rest van de wereld had afgezonderd. Het leefde in hutten in het vruchtbare, bosrijke gebied tussen twee riviertjes en leidde er een onopvallend, vreedzaam bestaan. De vrouwen bewerkten het land, de mannen gingen op jacht en samen zorgden ze voor hun nakomelingen. Die rust werd nu verstoord door krijgsman Hendrik. Hij eigende zich hun grondgebied toe en zijn soldaten vernielden de hutten. Verwachtend dat koning Bern deze snode daad niet op zich zou laten zitten, werd met grote spoed een burcht gebouwd waarin Hendrik en zijn trawanten zich konden verschansen. Op een grote lindeboom na, waaronder die Hendrik zijn middagdutje deed, werd het bos waarin de hutten stonden met de grond gelijk gemaakt. Bomen en zwerfstenen werden gebruikt als bouwmateriaal voor de vesting.
Toen koning Bern ervan hoorde, geeuwde hij nog hartgrondiger dan hij gewoon was te doen, trok een ander nachthemd aan en gaf zich over aan prettiger dromen.

Verdreven van hun grondgebied, zwierven de Wildemannen over de Oskense Heide op zoek naar een nieuwe woonplek. Beschaafd volk als ze waren, zonnen ze niet op wraak. Zo ze al naar hun wapens hadden willen grijpen, met hun knotsen, pijlen en bogen waren ze toch niet opgewassen tegen de indringers, die vochten met lansen en zwaarden. Jarenlang trokken ze rond, dikwijls geplaagd door dorst. Op een dag kwamen ze bij het Appelven, waarvan het heldere water smaakte als water uit de dorpspomp. Ze besloten hier te blijven, rooiden de zieltogende boomgaard van koning Bern en gebruikten het hout om hutten te bouwen. Bij het Perenven werd een stookplaats aangelegd waar de stampriester vuren brandde van sparappels en dennenkegels. Door de rook in te ademen raakte hij in trance, danste als een bezetene rond en slaakte ijzingwekkende kreten waardoor, zo wilde het stamgeloof, boze bosgeesten die ziekten overbrengen op de vlucht zouden slaan. Bij de grote eik kwam een verhoog waar de stamoudsten bijeen kwamen om te beraadslagen en recht te spreken.
Uitstekende jagers als de Wildemannen waren, stond er dagelijks geroosterd wild op het menu. Maar een mens leeft niet van vlees alleen. Op arme, onbemeste heidegrond valt weinig te telen, zodat de Wildemannen voor hun groente, fruit en brood waren aangewezen op Osken. In ruil daarvoor gaven ze hazen, konijnen en houtduiven.

Ook in die tijd was Osken een centrum van cultuur. Natuurvolk als de Wildemannen waren, konden ze dat niet op hun waarde schatten. Voor hen betekende cultuur het bewerken van land om eetbare gewassen te telen. Ze haalden hun neus op voor de lelies waar Angelo Verdino beroemd door werd. Lelies kun je niet eten en nageschilderde lelies al helemaal niet.
Enkele generaties later kwam daarin verandering. Jeroen en Moriaen, een tweeling, waren er verrukt van. Ze hingen pijl en boog aan de grote eik en ontwikkelden zich tot kunstenaars. De een werd schilder, de ander bouwmeester.
Op een dag keerden ze terug naar hun voorvaderlijke geboortegrond. Hendrik de krijgsman had inmiddels het voorbeeld van koning Bern gevolgd en zich voor eeuwig ter ruste gelegd. Zijn soldaten braken de burcht plank voor plank, steen voor steen af en bouwden er huizen van. Zo ontstond Hertogstad.

Jeroen en Moriaen waren ontzet over wat ze aantroffen. Van het schitterende natuurgebied van hun voorvaderen was niets meer over. Hoe verschrikkelijk hij dat vond, is te zien op de schilderijen die Jeroen in die tijd heeft gemaakt. Een en al boosheid, teleurstelling en verdriet.
Moriaen ging niet bij de pakken neerzitten. Hij wierp zich op als stadsbouwmeester en spande zich in om een stukje van de Wildemannencultuur terug te brengen. Aan hem dankt Hertogstad een aantal prachtige stadstuinen en parken. Van de hutten die hij er ter verfraaiing liet bouwen is er nog maar één over. Hij woonde er zelf, samen met zijn broer. Een deel ervan is later ingericht als museum voor schilderijen van Jeroen. In het andere deel zitten mensen die toeristen vertellen over de Wildemannencultuur en hen de weg wijzen naar de wonderbare werken van Moriaen.
Andere nazaten van de Wildemannen vestigden zich in Osken. Ze werden achtenswaardige burgers van de stad en enkele bekleedden zelfs belangrijke functies in het bestuur. Maar net als bij hun voorvaderen gingen hun gedachten bij het woord cultuur vooral uit naar het verbouwen van gewassen en bij het woord kunst naar kunstmest. Osken voer er wel bij. De parel aan de kroon van koning Bern steeg in waarde, maar verloor tegelijkertijd wel aan glans.’


Het gepraat en het rustige gestap van de pony’s beu zei Lieveke: ‘Zullen we wildemannetje spelen?’ en zette Komiek in galop. Hester wachtte de bevelen van haar ruiter niet af en zette de achtervolging in. Het werd een dolle rit die Lieveke en de paardenman zich nog lang zouden herinneren. Vooral de paardenman. Dagenlang liep hij krom van de spierpijn.

 

klik

Galop